Bible

 

Zacharia 2

Studie

   

1 Wederom hief ik mijn ogen op, en ik zag; en ziet, er was een man, en in zijn hand was een meetsnoer.

2 En ik zeide: Waar gaat gij henen? En hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten; om te zien, hoe groot haar breedte, en hoe groot haar lengte wezen zal.

3 En ziet, de Engel, Die met mij sprak, ging uit; en een andere Engel ging uit, hem tegemoet.

4 En hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden, vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal.

5 En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige muur rondom; en Ik zal tot heerlijkheid wezen in het midden van haar.

6 Hui, hui, vliedt toch uit het Noorderland, spreekt de HEERE; want Ik heb ulieden uitgebreid naar de vier winden des hemels, spreekt de HEERE.

7 Hui, Sion! ontkomt gij, die woont bij de dochter van Babel!

8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen: Naar de heerlijkheid over u, heeft Hij mij gezonden tot die heidenen, die ulieden beroofd hebben; want die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan.

9 Want ziet, Ik zal Mijn hand over henlieden bewegen, en zij zullen hunnen knechten een roof wezen. Alzo zult gijlieden weten, dat de HEERE der heirscharen mij gezonden heeft.

10 Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE.

11 En vele heidenen zullen te dien dage den HEERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen; en gij zult weten, dat de HEERE der heirscharen mij tot u gezonden heeft.

12 Dan zal de HEERE Juda erven voor Zijn deel, in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen.

13 Zwijg, alle vlees, voor het aangezicht des HEEREN! want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Echtelijke Liefde # 26

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 535  
  

26. Opnieuw verzeker ik in waarheid dat deze dingen zo zijn gebeurd en gezegd als zij zijn meegedeeld, de eerdere dingen in de wereld der geesten, die halverwege de hemel en de hel ligt en de daaropvolgende in het hemelse gezelschap waar de engel met de bazuinen vandaan kwam en begeleider was.

Wie in de christelijke wereld zou iets hebben kunnen weten over de hemel en ten aanzien van de vreugde en gelukzaligheid daar, waarvan de kennis eveneens de kennis is over de verlossing, als het niet de Heer had behaagd om iemand het gezicht van zijn geest te openen en hem deze dingen te tonen en te onderwijzen; dat deze dingen bestaan in de geestelijke wereld, blijkt duidelijk uit wat door de apostel Johannes gezien en gehoord is en die beschreven zijn in de Openbaring, zoals, dat hij de Zoon des Mensen in de hemel heeft gezien, temidden van de zeven kandelaren, een tabernakel, een tempel, een ark, een altaar, het boek verzegeld met de zeven zegelen, dat het boek werd geopend en daaruit paarden uitgingen, de vier dieren rondom de troon, de twaalfduizend uitverkorenen uit iedere stam, de sprinkhanen opklimmend uit de afgrond, de draak in de strijd met Michaël, de vrouw die het mannelijke kind baarde en vluchtte in de woestijn vanwege de draak, de twee beesten, het ene opklimmend uit zee en het andere uit de aarde, de vrouw zittend op het scharlaken beest, de draak uitgeworpen in de poel van vuur en zwavel, het witte paard en het grote avondmaal, de nieuwe hemel en de nieuwe aarde en het heilige Jeruzalem, neerdalend en beschreven ten aanzien van de poorten, de muur en de fundamenten, voorts de rivier van het water des levens en de bomen des levens, vruchtdragend elke maand, en nog meer dingen die alle door Johannes zijn gezien, terwijl hij naar de geest in de geestelijke wereld en in de hemel was.

En de dingen die door de apostelen zijn gezien na de wederopstanding van de Heer en die daarop zijn gezien door Petrus (Handelingen 12), en verder die zijn gezien en gehoord door Paulus; bovendien de dingen die zijn gezien door de profeten, zoals door Ezechiël, namelijk, ‘dat hij de vier dieren zag die Cherubs waren’, (Ezechiël 1,10), ‘de nieuwe tempel en de nieuwe aarde en de engel die ze mat’, (Ezechiël 40,48), ‘dat hij werd heengeleid naar Jeruzalem en daar de gruwelen zag, en eveneens naar Chaldea in gevangenschap’, (Ezechiël 8 en 11).

Hetzelfde gebeurde met Zacharia, ‘dat hij een man zag, rijdende tussen de mirten’, (Zacharia 1:8 en verder) dat ‘hij vier hoornen zag en daarna een man in wiens hand een meetsnoer was’, (Zacharia 2:1 en verder), dat ‘hij een kandelaar zag en twee olijfbomen’, (Zacharia 4:1 en verder), dat ‘hij een vliegende rol zag en een efa’, (Zacharia 5:1 en verder), dat ‘hij vier wagens zag uitgaande tussen twee bergen, en paarden’, (Zacharia 6:1 en verder).

Evenzo met Daniël, ‘dat hij de vier beesten zag opklimmend uit de zee’, (Daniël 7:1 en verder), voorts ‘de gevechten van een ram en een geitenbok’, (Daniël 8:1 en verder), dat ‘hij de engel Gabriël zag en dat hij vele dingen met hem sprak’, (Daniël 9), dat ‘de knaap van Elisa wagens zag en vurige paarden rondom Elisa en dat hij die zag toen zijn ogen werden geopend’.

Uit deze en verscheidene andere dingen in het Woord staat vast dat de dingen die in de geestelijke wereld bestaan, aan velen zijn verschenen vóór en na de komst van de Heer.

Welk een wonder dat het nu ook plaatsvindt bij de inzetting van de Kerk of bij het neerdalen van het Nieuwe Jeruzalem van de Heer uit de hemel.

Hoofdstuk 2. HUWELIJKEN IN DE HEMEL

  
/ 535  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl