Bible

 

Numeri 17

Studie

   

1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Spreek tot de kinderen Israels, en neem van hen voor elk vaderlijk huis een staf, van al hun oversten, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; eens iegelijken naam zult gij schrijven op zijn staf.

3 Doch Aarons naam zult gij schrijven op den staf van Levi; want een staf zal er zijn voor het hoofd van het huis hunner vaderen.

4 En gij zult ze wegleggen in de tent der samenkomst, voor de getuigenis, waarheen Ik met ulieden samenkomen zal.

5 En het zal geschieden, dat de staf des mans, welke Ik zal verkoren hebben, zal bloeien; en Ik zal stillen de murmureringen van de kinderen Israels tegen Mij, welke zij tegen ulieden murmureerden.

6 Mozes dan sprak tot de kinderen Israels, en al hun oversten gaven aan hem een staf, voor elken overste een staf, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; Aarons staf was ook onder hun staven.

7 En Mozes legde deze staven weg, voor het aangezicht des HEEREN, in de tent der getuigenis.

8 Het geschiedde nu des anderen daags, dat Mozes in de tent der getuigenis inging; en ziet, Aarons staf, voor het huis van Levi, bloeide; want hij bracht bloeisel voort, en bloesemde bloesem, en droeg amandelen.

9 Toen bracht Mozes al deze staven uit, van voor het aangezicht des HEEREN, tot al de kinderen Israels; en zij zagen het, en namen elk zijn staf.

10 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Breng de staf van Aaron weder voor de getuigenis, in bewaring, tot een teken voor de wederspannige kinderen; alzo zult gij een einde maken van hun murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven.

11 En Mozes deed het; gelijk als de HEERE hem geboden had, alzo deed hij.

12 Toen spraken de kinderen Israels tot Mozes, zeggende: Zie, wij geven den geest, wij vergaan, wij allen vergaan!

13 Al wie enigzins nadert tot den tabernakel des HEEREN, zal sterven; zullen wij dan den geest gevende verdaan worden?

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 670

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

670. En de zeven engelen, hebbende de zeven plagen, gingen uit van de tempel, betekent de voorbereiding uit de Heer tot de invloeiing vanuit het binnenste van de hemel in de Kerk, opdat haar boze en valse dingen universeel zouden worden onthuld en zo de bozen gescheiden van de goeden.

Dat onder de zeven engelen de Heer wordt verstaan, zie nr. 657; dat met de zeven plagen alle boze en valse dingen worden aangeduid, op universele wijze verstaan, zie ook nr. 657; onder de tempel wordt hier het binnenste van de hemel verstaan, waar het Woord en de Decaloog is, zoals in nr. 669; dat met ‘zij gingen uit van de tempel’, de voorbereiding tot de invloeiing wordt aangeduid, is omdat zij uitgingen om, na de fiolen te hebben ontvangen, de plagen in de fiolen op de aarde, in de zee, in de rivieren, op de zon, over de troon van het beest en in de lucht te werpen, waarmee de invloeiing in de Kerk wordt aangeduid, opdat haar boze en valse dingen worden onthuld; dat dit plaatsvond ter wille van hun afscheiding van de goeden, zal men in het volgende hoofdstuk zien.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl