Bible

 

Numeri 17

Studie

   

1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

2 Spreek tot de kinderen Israels, en neem van hen voor elk vaderlijk huis een staf, van al hun oversten, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; eens iegelijken naam zult gij schrijven op zijn staf.

3 Doch Aarons naam zult gij schrijven op den staf van Levi; want een staf zal er zijn voor het hoofd van het huis hunner vaderen.

4 En gij zult ze wegleggen in de tent der samenkomst, voor de getuigenis, waarheen Ik met ulieden samenkomen zal.

5 En het zal geschieden, dat de staf des mans, welke Ik zal verkoren hebben, zal bloeien; en Ik zal stillen de murmureringen van de kinderen Israels tegen Mij, welke zij tegen ulieden murmureerden.

6 Mozes dan sprak tot de kinderen Israels, en al hun oversten gaven aan hem een staf, voor elken overste een staf, naar het huis hunner vaderen, twaalf staven; Aarons staf was ook onder hun staven.

7 En Mozes legde deze staven weg, voor het aangezicht des HEEREN, in de tent der getuigenis.

8 Het geschiedde nu des anderen daags, dat Mozes in de tent der getuigenis inging; en ziet, Aarons staf, voor het huis van Levi, bloeide; want hij bracht bloeisel voort, en bloesemde bloesem, en droeg amandelen.

9 Toen bracht Mozes al deze staven uit, van voor het aangezicht des HEEREN, tot al de kinderen Israels; en zij zagen het, en namen elk zijn staf.

10 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Breng de staf van Aaron weder voor de getuigenis, in bewaring, tot een teken voor de wederspannige kinderen; alzo zult gij een einde maken van hun murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven.

11 En Mozes deed het; gelijk als de HEERE hem geboden had, alzo deed hij.

12 Toen spraken de kinderen Israels tot Mozes, zeggende: Zie, wij geven den geest, wij vergaan, wij allen vergaan!

13 Al wie enigzins nadert tot den tabernakel des HEEREN, zal sterven; zullen wij dan den geest gevende verdaan worden?

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 555

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

555. En zij hebben hem overwonnen door het Bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, betekent de overwinning door het Goddelijk Ware van het Woord en vandaar door de erkenning dat de Heer de God van hemel en aarde is en dat de geboden van de Decaloog geboden van het leven zijn waarnaar men moet leven.

Dat het Bloed van het Lam het Goddelijk Ware is, voortgaande uit de Heer, namelijk het Goddelijk Ware van het Woord, zie nr. 379; dat de getuigenis de Goddelijke Waarheid is, zie eerder in de nrs. 6, 16; en dat het in het bijzonder deze twee dingen zijn: dat de Heer de God van hemel en aarde is en dat de geboden van de Decaloog de geboden van het leven zijn, nrs. 490, 509; en daarom wordt de Decaloog ook de Getuigenis genoemd, (Exodus 25:22; 31:7, 18; 32:15; Leviticus 16:13; Numeri 17:4; Psalm 78:5; Psalm 132:12).

Geloofd wordt door de huidige belijders van het geloof-alleen, dat onder het Bloed van het Lam hier het lijden aan het kruis van de Heer wordt verstaan, met vooral als oorzaak hiervan dat zij het lijden aan het kruis tot het voornaamste van hun dogma maken, door te zeggen, dat Hij zo op Zich heeft overdragen de verdoemenis van de wet, de Vader voldoening heeft gegeven en het menselijk geslacht met Hem heeft verzoend en meer dergelijke dingen; maar dat het niet zo is, maar, dat de Heer in de wereld is gekomen om de hellen te onderwerpen en om Zijn Menselijke te verheerlijken en dat het lijden aan het kruis de laatste strijd is geweest, waardoor Hij ten volle de hellen heeft overwonnen en ten volle Zijn Menselijke heeft verheerlijkt, zie het werk ‘de Leer van het Nieuwe Jeruzalem aangaande de Heer’, nrs. 12-14; daaruit kan men zien, dat onder het Bloed van het Lam hier niet het lijden aan het kruis wordt verstaan volgens het huidige dogma.

Dat onder het bloed van het Lam wordt verstaan het Goddelijk Ware dat voortgaat uit de Heer, dus het Goddelijk Ware van het Woord, kan men hieruit zien, dat de Heer het Woord is en dat, omdat Hij het Woord is, het Goddelijk Ware daar Zijn bloed is en het Goddelijk Goede daar Zijn lichaam; dit kan tot duidelijke aanschouwing toe als volgt geleerd worden: Is niet ieder mens zijn goede en zijn ware?

En omdat het goede is van de wil en het ware van het verstand, is ieder mens zijn wil en verstand.

Wat anders maakt de mens?

Is de mens niet naar zijn wezen die twee?

De Heer echter is het Goede Zelf en het Ware Zelf, dat wil zeggen, het Goddelijk Goede en het Goddelijk Ware, en deze twee zijn eveneens het Woord.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl