Bible

 

Micha 2

Studie

   

1 Wee dien, die ongerechtigheid bedenken, en kwaad werken op hun legers; in het licht van den morgenstond doen zij het, dewijl het in de macht van hunlieder hand is.

2 En zij begeren akkers, en roven ze, en huizen, en nemen ze weg; alzo doen zij geweld aan den man en zijn huis, ja, aan een iegelijk en zijn erfenis.

3 Daarom, alzo zegt de HEERE: Ziet, Ik denk een kwaad over dit geslacht, waaruit gijlieden uw halzen niet zult uittrekken, en zult zo rechtop niet gaan; want het zal een boze tijd zijn.

4 Te dien dage zal men een spreekwoord over ulieden opnemen; en men zal een klagelijke klacht klagen, en zeggen: Wij zijn ten enenmale verwoest; Hij verwisselt mijns volks deel; hoe ontwendt Hij mij; Hij deelt uit, afwendende onze akkers.

5 Daarom zult gij niemand hebben, die het snoer werpe in het lot, in de gemeente des HEEREN.

6 Profeteert gijlieden niet, zeggen zij, laat die profeteren; zij profeteren niet als die; men wijkt niet af van smaadheden.

7 O gij, die Jakobs huis geheten zijt! Is dan de Geest des HEEREN verkort? Zijn dat Zijn werken? Doen Mijn woorden geen goed bij dien, die recht wandelt?

8 Maar gisteren stelde zich Mijn volk op, tot vijand, tegenover een kleed; gij stroopt een mantel van degenen, die zeker voorbijgaan, wederkomende van den strijd.

9 De vrouwen Mijns volks verdrijft gij, elkeen uit het huis van haar vermakingen; van haar kinderkens neemt gij Mijn sieraad in eeuwigheid.

10 Maakt u dan op, en gaat henen; want dit land zal de rust niet zijn; omdat het verontreinigd is, zal het u verderven, en dat met een geweldige verderving.

11 Zo er iemand is, die met wind omgaat, en valselijk liegt, zeggende: Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank! dat is een profeet dezes volks.

12 Voorzeker zal Ik u, o Jakob! gans verzamelen; voorzeker zal Ik Israels overblijfsel vergaderen; Ik zal het te zamen zetten als schapen van Bozra; als een kudde in het midden van haar kooi zullen zij van mensen deunen.

13 De doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken, en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken; en hun koning zal voor hun aangezicht henengaan; en de HEERE in hun spits.

   

Komentář

 

Husband

  
Älteres Paar im Kücheninterieur, by Friedrich Friedländer (1825–1901)

In general, men are driven by intellect and women by affections, and because of this men in the Bible generally represent knowledge and truth and women generally represent love and the desire for good. This generally carries over into marriage, where the man's growing knowledge and understanding and the woman's desire to be good and useful are a powerful combination. In many cases in the Bible, then, "husband" refers to things of truth and understanding, much as "man" does. Magnificent things can happen in a true marriage, though, when both partners are looking to the Lord. If a husband opens his heart to his wife, it's as though she can implant her loves inside him, transforming his intellectual urges into a love of growing wise. She in turn can grow in her love of that blooming wisdom, and use it for joy in their married life and in their caring for children and others in their life. Many couples, even in heaven, stay in that state -- called "Spiritual" -- growing deeper and deeper to eternity. There is the potential, though, for the couple to be transformed: through the nurturing love of his wife the husband can pass from a love of growing wise to an actual love of wisdom itself, and the wife can be transformed from the love of her husband's wisdom into the wisdom of that love -- the actual expression of the love of the Lord they have built together. In that state -- called "Celestial" -- the husband represents love and the desire for good, and the wife represents truth and knowledge.