Bible

 

Mattheüs 12

Studie

   

1 In dien tijd ging Jezus, op een sabbatdag, door het gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger, en begonnen aren te plukken, en te eten.

2 En de Farizeen, dat ziende, zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen, wat niet geoorloofd is te doen op den sabbat.

3 Maar Hij zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, wat David gedaan heeft, toen hem hongerde, en hun, die met hem waren?

4 Hoe hij gegaan is in het huis Gods, en de toonbroden gegeten heeft, die hem niet geoorloofd waren te eten, noch ook hun, die met hem waren, maar den priesteren alleen.

5 Of hebt gij niet gelezen in de wet, dat de priesters den sabbat ontheiligen in den tempel, op de sabbatdagen, en nochtans onschuldig zijn?

6 En Ik zeg u, dat Een, meerder dan de tempel, hier is.

7 Doch zo gij geweten hadt, wat het zij: Ik wil barmhartigheid en niet offerande, gij zoudt de onschuldigen niet veroordeeld hebben.

8 Want de Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat.

9 En van daar voortgaande, kwam Hij in hun synagoge.

10 En ziet, er was een mens, die een dorre hand had, en zij vraagden Hem, zeggende: Is het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? (opdat zij Hem mochten beschuldigen).

11 En Hij zeide tot hen: Wat mens zal er zijn onder u, die een schaap heeft, en zo datzelve op een sabbatdag in een gracht valt, die hetzelve niet zal aangrijpen en uitheffen?

12 Hoe veel gaat nu een mens een schaap te boven? Zo is het dan op de sabbatdagen geoorloofd wel te doen.

13 Toen zeide Hij tot dien mens: Strek uw hand uit; en hij strekte ze uit, en zij werd hersteld, gezond gelijk de andere.

14 En de Farizeen, uitgegaan zijnde, hielden te zamen raad tegen Hem, hoe zij Hem doden mochten.

15 Maar Jezus, dat wetende, vertrok van daar, en vele scharen volgden Hem, en Hij genas ze allen.

16 En Hij gebood hun scherpelijk, dat zij Hem niet openbaar maken zouden;

17 Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:

18 Ziet, Mijn Knecht, Welken Ik verkoren heb, Mijn Beminde, in Welken Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn Geest op Hem leggen, en Hij zal het oordeel den heidenen verkondigen.

19 Hij zal niet twisten, noch roepen, noch zal er iemand Zijn stem op de straten horen.

20 Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en het rokende lemmet zal Hij niet uitblussen, totdat Hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning.

21 En in Zijn Naam zullen de heidenen hopen.

22 Toen werd tot Hem gebracht een van den duivel bezeten, die blind en stom was; en Hij genas hem, alzo dat de blinde en stomme beide sprak en zag.

23 En al de scharen ontzetten zich, en zeiden: Is niet Deze de Zoon van David?

24 Maar de Farizeen, dit gehoord hebbende, zeiden: Deze werpt de duivelen niet uit, dan door Beelzebul, den overste der duivelen.

25 Doch Jezus, kennende hun gedachten, zeide tot hen: Een ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en een iedere stad, of huis, dat tegen zichzelf verdeeld is, zal niet bestaan.

26 En indien de satan den satan uitwerpt, zo is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe zal dan zijn rijk bestaan?

27 En indien Ik door Beelzebul de duivelen uitwerp, door wien werpen ze dan uw zonen uit? Daarom zullen die uw rechters zijn.

28 Maar indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp, zo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen.

29 Of hoe kan iemand in het huis eens sterken inkomen, en zijn vaten ontroven, tenzij dat hij eerst den sterke gebonden hebbe? en alsdan zal hij zijn huis beroven.

30 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit.

31 Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden; maar de lastering tegen den Geest zal den mensen niet vergeven worden.

32 En zo wie enig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende.

33 Of maakt den boom goed en zijn vrucht goed; of maakt den boom kwaad en zijn vrucht kwaad; want uit de vrucht wordt de boom gekend.

34 Gij adderengebroedsels! hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? want uit den overvloed des harten spreekt de mond.

35 De goede mens brengt goede dingen voort uit den goede schat des harten, en de boze mens brengt boze dingen voort uit den boze schat.

36 Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord, hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels.

37 Want uit uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en uit uw woorden zult gij veroordeeld worden.

38 Toen antwoordden sommigen der Schriftgeleerden en Farizeen, zeggende: Meester! wij willen van U wel een teken zien.

39 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jonas, den profeet.

40 Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde.

41 De mannen van Nineve zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht, en zullen hetzelve veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jonas; en ziet, meer dan Jonas is hier!

42 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht, en hetzelve veroordelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te horen, de wijsheid van Salomo; en ziet, meer dan Salomo is hier!

43 En wanneer de onreine geest van den mens uitgegaan is, zo gaat hij door dorre plaatsen, zoekende rust, en vindt ze niet.

44 Dan zegt hij: Ik zal wederkeren in mijn huis, van waar ik uitgegaan ben; en komende, vindt hij het ledig, met bezemen gekeerd en versierd.

45 Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hijzelf, en ingegaan zijnde, wonen zij aldaar; en het laatste van denzelven mens wordt erger dan het eerste. Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn.

46 En als Hij nog tot de scharen sprak, ziet, Zijn moeder en broeders stonden buiten, zoekende Hem te spreken.

47 En iemand zeide tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan daar buiten, zoekende U te spreken.

48 Maar Hij, antwoordende, zeide tot dengene die Hem dat zeide: Wie is Mijn moeder, en wie zijn Mijn broeders?

49 En Zijn hand uitstrekkende over Zijn discipelen, zeide Hij: Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders.

50 Want zo wie den wil Mijns Vaders doet Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder, en zuster, en moeder.

   

Komentář

 

Het verkennen van de betekenis van Matteüs 12

Napsal(a) Ray and Star Silverman (strojově přeloženo do Nederlands)

Christ heals the man with paralysed hand. Byzantine mosaic in the Cathedral of Monreale, Sicily, Italy

Hoofdstuk 12.


Heer van de sabbat


1. In die tijd ging Jezus op de sabbat door het graan; en Zijn discipelen hadden honger, en begonnen de aren te plukken en te eten.

2. En de Farizeeën ziende zeiden tot Hem: "Zie, Uw discipelen doen datgene wat op een Sabbat niet geoorloofd is."

3. Maar Hij zeide tot hen: "Hebt gij niet gelezen wat David deed, toen hij honger had, en zij die met hem waren?

4. Hoe hij inging in het huis Gods, en het brood at, dat hem niet was toegestaan te eten, noch voor hen, die bij hem waren, behalve voor de priesters alleen?

5. 5. Of hebt gij niet in de wet gelezen, dat de priesters in den tempel op den Sabbat ontheiligen en onschuldig zijn?

6. En ik zeg u dat een grotere dan de tempel hier is.

7. Maar indien gij had geweten wat [dit] is - Ik verlang genade en geen offer - zoudt gij de onberispelijken niet hebben veroordeeld.

8. Want de Zoon des mensen is Heer zelfs van de Sabbat."

9. En toen Hij verder ging, kwam Hij in hun synagoge.

10. en zij vroegen Hem: "Is het toegestaan te genezen op de Sabbat?" - opdat zij Hem zouden beschuldigen.

11. En Hij zeide tot hen: "Welke man zal er onder u zijn, die één schaap heeft, en als het op den Sabbat in een kuil valt, het niet wil grijpen, en het oprichten?

12. Hoeveel meer waarde heeft een mens dan een schaap? Zo is het dan toegestaan op de Sabbatten goed te doen."

13. Dan zei Hij tot de man: "Strek uw hand uit." En hij strekte ze uit en zij werd hersteld, goed als de andere.

14. 14. En de Farizeeën raadden Hem aan, uitgaande, opdat zij Hem zouden vernietigen.

15. 15. Maar Jezus, dit wetende, trok zich van daar terug; en er volgden Hem vele menigten, en Hij genas hen allen;

16. En vermaande hen, dat zij Hem niet openbaar zouden maken,

17. Opdat vervuld zou worden wat Jesaja, de profeet, verklaarde, zeggende,

18. "Zie, Mijn Knecht, die Ik gegrepen heb; Mijn Geliefde, in wie Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn Geest in Hem leggen en Hij zal het oordeel uitspreken over de heidenen.

19. Hij zal niet twisten, noch schreeuwen; niemand zal zijn stem horen op de straten.

20. Een gekneusd riet zal Hij niet breken, en smeulend vlas zal Hij niet doven, totdat Hij het oordeel tot overwinning brengt.

21. In zijn naam zullen de heidenen hopen."

22. Toen werd een demon bij Hem gebracht, blind en stom; en Hij genas hem, zodat de blinde en de stomme beiden spraken en zagen.

23. En al de menigten waren verbaasd en zeiden: "Is dit niet de Zoon van David?"

24. Maar de Farizeeën hoorden: "Deze [Man] drijft geen demonen uit, behalve door Beëlzebub, de heerser over de demonen."

25. Maar Jezus, hun gedachten kennende, zeide tot hen: "Elk koninkrijk dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt tot verwoesting gebracht, en elke stad of huis dat tegen zichzelf verdeeld is, zal geen stand houden.

26. En indien Satan de Satan heeft uitgedreven, is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe zal dan zijn koninkrijk standhouden?

27. En indien ik door Beëlzebub demonen uitdrijf, door wie drijven uw zonen dan uit? Daarom zullen zij uw rechters zijn.

28. Maar als ik demonen uitdrijf in de geest van God, dan is zeker het koninkrijk van God over u gekomen."


Toen Jezus in de vorige aflevering zei: "Komt allen tot Mij die arbeiden en zwaar beladen zijn en Ik zal u rust geven", stelde Hij Zich op één lijn met Degene die de sabbat - de rustdag - heeft geschapen. Het is dan ook toepasselijk dat de volgende aflevering begint op de sabbatdag. "In die tijd ging Jezus op de sabbat door de korenvelden. En zijn discipelen hadden honger en begonnen korenaren te plukken en te eten" (12:1). Als de religieuze leiders hierachter komen, zijn ze woedend en vertellen ze Jezus onmiddellijk dat zijn leerlingen de sabbatwet overtreden: "Kijk," zeggen ze, "Uw discipelen doen wat niet geoorloofd is op de sabbat!" (12:2).

Het is waar dat het sabbatsgebod, zoals gegeven in de Hebreeuwse geschriften, elke vorm van werk op de sabbat verbiedt. Er staat geschreven: "Gedenk de sabbatdag om hem heilig te houden. Zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van de Heer, uw God. Daarop zult gij geen werk doen" (Exodus 20:8-10).

De Hebreeuwse geschriften zijn duidelijk over het belang van het onderhouden van de sabbat, en de straf voor het overtreden van dit gebod wordt in niet mis te verstane bewoordingen gegeven. In het boek Exodus staat: "De zevende dag is voor u een heilige dag, een rustdag voor de Heer. Wie daarop arbeid verricht, zal ter dood worden gebracht" (Exodus 35:2). En om duidelijk te maken wat bedoeld wordt met "werken" op de sabbat, wordt deze belangrijke les toegevoegd: "Gij zult op de sabbatdag in uw woningen geen vuur ontsteken" (Exodus 35:3). We lezen ook over een man die betrapt werd op het verzamelen van stokken op de sabbat, vermoedelijk om een vuur aan te steken. Als straf voor zijn ongehoorzaamheid werd hij gestenigd (Numeri 15:32-36).

De wet was dus duidelijk, dat op de sabbat geen enkel werk mocht worden gedaan. Maar de religieuze leiders gingen nog een stap verder. Met hun eigen redenering legden zij uit hoe de sabbatwet die arbeid verbiedt, kan worden toegepast op de meest triviale handelingen. Het resultaat was dat zij talloze manieren beschreven waarop de sabbat kon worden overtreden. 1 Op hun lijst van verboden staat ook het plukken van graan - precies wat de discipelen op deze dag deden. Toen de religieuze leiders dit zagen, waren ze woedend. Hun eigen tradities hadden voor hen een heilige betekenis gekregen, en elke overtreding van deze tradities werd gelijkgesteld met een overtreding van Gods wet.

In hun ijver om de letter van de wet te handhaven, waren de religieuze leiders de geest ervan vergeten. De sabbat is bedoeld als een dag van rust, zowel lichamelijk als geestelijk. Het is een dag om ons te herinneren dat alleen God de doener van alle dingen is, Degene in wie wij leven en bewegen en ons wezen hebben. Door ons dit te herinneren hebben we rust voor onze ziel. In deze staat van rust vertrouwen we op God en laten we ons door niets verstoren. De woedende vuren van eigenliefde, de vlammen van haat en de brandende lusten van ambitie worden op deze dag niet aangestoken, en we verzamelen zelfs geen stokken (klachten, irritaties, enz.) om zo'n vuur aan te wakkeren. We blijven vredig en tevreden, verzekerd van Gods liefdevolle bescherming van onze zielen en Zijn voortdurende voorziening in elk aspect van ons leven. We brengen een dag door met het genieten van de rust en vrede van Zijn aanwezigheid. Dit is de sabbat.

Tot op dit punt in Matteüs heeft Jezus op talloze manieren gepredikt, genezen en zijn wonderbaarlijke kracht getoond. Hoewel Hij dingen heeft gedaan die de religieuze leiders hebben beledigd en boos gemaakt, heeft Hij niets gedaan dat hun priesterlijke code rechtstreeks schendt - tot nu toe. Het plukken van graan was, omdat het een vorm van oogsten was, ten strengste verboden op de sabbat, en toch staat Jezus zijn discipelen toe de korenaren te plukken en te eten.

Het is waar dat Jezus al dingen heeft gedaan waarvan Hij weet dat ze de religieuze autoriteiten zullen verontrusten, zoals het vergeven van zonden en het eten met zondaars. Maar nu, door Zijn discipelen toe te staan iets te doen dat rechtstreeks indruist tegen hun strikte code van sabbatdagvoorschriften, maakt Hij hun grootste toorn los. Vervolgens vertelt Hij hen dat zelfs David, toen Hij honger had, het huis van God binnenging en het toonbrood at - waarmee Hij illustreert dat het behoud van menselijk leven hun onmenselijke, al te strikte naleving van dit sabbatsgebod uitdaagt (12:3).

Jezus roept vervolgens nog meer verontwaardiging op door naar Zichzelf te verwijzen als zijnde nog groter dan hun heiligste plaats van aanbidding: "Ik zeg u," zegt Hij, "op deze plaats is er Eén groter dan de tempel" (12:6). Ieder mens is van meer waarde dan een levenloos voorwerp, maar Jezus impliceert veel meer. Dan keert Hij terug naar het doorlopende thema van Zijn bediening - de nadruk op barmhartigheid, medelijden en vergeving boven de lege rituelen en betekenisloze offers van de tempelpriesters: "Als jullie hadden geweten wat dit betekent: 'Ik verlang barmhartigheid en geen offer'," zegt Hij, "dan hadden jullie de schuldigen niet veroordeeld" (12:7). 2 En tenslotte besluit Hij met een - tot nu toe - krachtigste bevestiging van Zijn goddelijkheid: "Want de Zoon des mensen is Heer, zelfs van de sabbat" (12:8).

Als de religieuze autoriteiten ooit een zaak tegen Jezus wilden beginnen, en Hem van godslastering wilden beschuldigen, dan geeft Jezus hun nu voldoende grond om die zaak te maken!

Maar Jezus laat het daar niet bij. In de volgende episode gaat Hij rechtstreeks naar een synagoge, waar de religieuze leiders Hem uitdagen met de vraag: "Is het geoorloofd om te genezen op de sabbat?" (12:9). Dit is natuurlijk een strikvraag, bedoeld om Jezus in de val te lokken. In feite hebben de religieuze leiders al bepaald dat het onwettig is om medische hulp te verlenen op de sabbat. Als iemand bijvoorbeeld een gebroken arm of zelfs kiespijn heeft, moet hij wachten tot de sabbat voorbij is voordat hij er iets aan kan doen. 3

Jezus introduceert echter een nieuwe, meer barmhartige manier om de sabbat te begrijpen. Hij vraagt: "Wie van u heeft één schaap, dat op de sabbat in een kuil valt, en zal het niet grijpen en eruit halen? Hoeveel meer waarde heeft een mens dan een schaap? Daarom is het geoorloofd goed te doen op de sabbat" (12:12). Om dit punt verder te benadrukken wendt Jezus zich tot een man met een verdorde hand en zegt: "Strek je hand uit" (12:13). En zodra de man zijn hand uitstrekt, wordt deze genezen (12:13).

Je zou denken dat de religieuze leiders onder de indruk zijn van dit wonder en blij zijn voor de man die genezen is. Integendeel, zij zijn verontwaardigd over wat hen voorkomt als een flagrante veronachtzaming van hun strikte tradities. Daarom beraadslagen ze tegen Hem en "hoe ze Hem kunnen vernietigen" (12:9). De ironie is groot: de religieuze leiders nemen de raad aan om Degene die gekomen is om te genezen en te redden, te verwonden en te vernietigen.

Terwijl de religieuze leiders in het geheim zijn vernietiging beramen, trekt Jezus zich terug uit de synagoge en gaat openlijk door met zijn sabbatwerk. "En grote menigten volgden Hem, en Hij genas hen allen" (12:15). Het is opmerkelijk dat Jezus zijn les niet beperkt tot het genezen van de hand van één persoon op de sabbat. Hij geneest "grote menigten"! Het lijkt erop dat Hij een specifiek punt wil maken, en Hij kon het niet dramatischer of op een meer opvallende manier maken. Hij heeft gezegd dat het geoorloofd is goed te doen op de sabbat, en nu demonstreert Hij dat herhaaldelijk: Hij geneest de menigte.

Te midden van de vele genezingen die Hij op de sabbat verricht, wordt een door demonen bezeten man bij Hem gebracht die zowel blind als stom is. Jezus geneest hem onmiddellijk van deze drievoudige handicap, tot grote verbazing van de menigte. Maar wanneer de religieuze leiders hiervan horen, is hun reactie voorspelbaar cynisch: "Deze man drijft geen demonen uit, behalve door Beëlzebub, de heerser over de demonen" (12:24). Dit is nu de tweede keer dat de religieuze leiders Jezus publiekelijk beschuldigen van het uitdrijven van demonen door de heerser over de demonen (zie 9:34). De eerste keer reageerde Jezus niet. Maar deze keer is het anders. Jezus spreekt hen tegen en zegt: "Als Satan Satan uitdrijft, is hij tegen zichzelf verdeeld. Hoe kan zijn koninkrijk dan standhouden?" (12:26).

Eigen wil kan eigen wil niet uitbannen. Ego kan ego niet uitdrijven. Satan kan Satan niet uitdrijven. Als we bijvoorbeeld egoïsme proberen uit te drijven door krachtige inspanningen van de eigen wil - en daarbij God buiten beschouwing laten, kunnen onze inspanningen nooit slagen. Het simpele feit is dat alleen God de geest van egoïsme kan uitdrijven, alleen de Geest van God kan demonen uitdrijven. Zoals Jezus zegt: "Als ik door de Geest van God demonen uitdrijf, is het koninkrijk van God zeker over u gekomen" (12:28).

Deze aflevering, die gaat over "de sabbat" eindigt met een beschrijving van hoe demonen worden uitgedreven. Tegenwoordig beschouwen wij onze "demonen" als woede, irritatie, ongeduld, ergernis en de vele emotionele verstoringen die onze innerlijke vrede schijnen te vernietigen en vaak leiden tot ons optreden tegen anderen. Hoewel deze negatieve emoties inderdaad hun oorsprong hebben in de hel ("Satan"), kunnen we veilig en in vrede blijven wanneer we op God vertrouwen. Dit is de ware sabbat. Telkens wanneer wij ervoor kiezen "in God te rusten", is het koninkrijk van God over ons gekomen. 4


Neutraliteit is geen optie


29. "Of hoe kan iemand het huis van de sterke [iemand] binnengaan en zijn vaten plunderen, tenzij hij de sterke [iemand] eerst bindt? En dan zal hij zijn huis plunderen.

30. Wie niet met Mij is, is tegen Mij; en wie niet met Mij verzamelt, verstrooit.

31. Daarom zeg Ik u: Elke zonde en godslastering zal de mensen worden vergeven, maar de godslastering van de Geest zal de mensen niet worden vergeven.

32. En wie een woord zegt tegen de Zoon des mensen, die zal het vergeven worden; maar wie een woord zegt tegen de Heilige Geest, die zal het niet vergeven worden, noch in dit tijdperk, noch in het hiernamaals.

33. Ofwel maak de boom goed en zijn vrucht goed, ofwel maak de boom rot en zijn vrucht rot; want aan de vrucht kent men de boom.

34. Broed van adders, hoe kunt gij goed spreken, terwijl gij goddeloos zijt? Want uit de overvloed van het hart spreekt de mond.

35. De goede mens brengt uit de goede schat van zijn hart goede dingen voort, en de slechte mens brengt uit de slechte schat slechte dingen voort.

36. 36. Maar ik zeg u, dat ieder ijdel gezegde dat de mensen zullen spreken, zij daarover een woord zullen spreken op de dag des oordeels.

37. Want uit uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en uit uw woorden zult gij veroordeeld worden."


Vrede is een grote zegen. Het is de innerlijke beloning die iedereen ten deel valt die leeft naar Gods geboden. Vertrouwen op God is niet alleen de bron van onze vrede, het is ook de bron van onze innerlijke kracht; het is een machtige vesting tegen de destructieve gedachten en gevoelens die anders onze geest zouden binnendringen, ons gevangen zouden houden en onze vreugde zouden stelen. In de proloog van de Tien Geboden zegt God: "Ik ben de Heer, uw God, die u uit het land Egypte, uit het huis van slavernij, gehaald heeft" (Exodus 20:1-2). Op zwakke momenten, wanneer negatieve gedachten en gevoelens onze geest binnendringen, keren we terug naar het "huis van slavernij". Deze gevangenschap, of "geestelijke gebondenheid" is waar Jezus op doelt als Hij zegt: "Hoe kan iemand het huis van een sterke man binnengaan en zijn goederen plunderen, tenzij hij eerst de sterke man bindt, en dan zal hij zijn huis plunderen?" (12:29).

Daarom is het noodzakelijk om standvastig te blijven in onze toewijding aan God, om altijd bij Hem te blijven en niet van Zijn gezelschap af te wijken. Er is geen middenweg als het gaat om de weg van toewijding. We kunnen ons geen zwakke momenten veroorloven waarop we onze waakzaamheid laten varen, of halfslachtige pogingen om te doen wat juist is. Het is alles of niets. We zijn met de Heer, of we zijn het niet. Elke zwakke plek in ons harnas en zwakheid van karakter is een opening voor de hel om door te breken. Daarom zegt Jezus: "Wie niet met Mij is, is tegen Mij" en Hij voegt eraan toe: "Wie niet met Mij verzamelt, verstrooit in het buitenland" (12:30).

Letterlijk verwijst "verzamelen en verstrooien" naar Jezus' opdracht aan zijn apostelen om overal de oogst van goede mensen binnen te halen en hen te onderwijzen over het koninkrijk van God. De mensen die verloren en "verstrooid" zijn, moeten worden verzameld en teruggebracht tot God. Maar als dit werk niet wordt gedaan, en als de tradities van mensen worden onderwezen in plaats van de geboden van God, zal het volk verder van God worden verstrooid. Op een meer innerlijk niveau moeten ook wij verzamelen wat we geleerd hebben en het gebruiken; zo niet, dan zullen kwade verlangens en valse gedachten binnensluipen en ons verder scheiden ("verstrooien") van al wat goed en waar is.

Jezus weet dat de corrupte religieuze leiders het volk op een dwaalspoor hebben gebracht - "verstrooien" - door hun misleidende en valse leer. Daarom zegt Jezus tegen hen: "Elke zonde en godslastering zal de mensen worden vergeven, maar de godslastering tegen de

Geest wordt niet vergeven" (12:31). De godslastering waarnaar hier wordt verwezen is de godslastering die de godsdienstige leiders op dit moment begaan. Zij zijn zojuist getuige geweest van een groot wonder van genezing, en toch weigeren zij dit wonder toe te schrijven aan de Geest van God. In plaats daarvan schrijven zij het toe aan Beëlzebub, de heerser over de demonen. Zo interpreteren zij het goede als het kwade, door de kracht van de genezing toe te schrijven aan het demonische in plaats van aan het Goddelijke.

Door het goede als het kwade te interpreteren, laten de religieuze leiders zichzelf zonder hoop op verlossing of vergeving, eenvoudigweg omdat ze weigeren het te aanvaarden. Hoewel God pure barmhartigheid, liefde en vergeving is, kan geen van deze kwaliteiten worden ervaren of ontvangen tenzij er een oprecht verlangen is om ze te ontvangen, en de bereidheid om ernaar te leven. Jezus is de belichaming van deze kwaliteiten. Hem afwijzen is alles afwijzen wat Hij ons vrijwillig wil geven.

In ons eigen leven doen we hetzelfde wanneer we weigeren de wonderen te zien die God op elk moment in ons leven verricht, zelfs wanneer de dingen tegen onze wensen in lijken te gaan. Praktisch gezien is "zondigen tegen de Heilige Geest" dus de omstandigheden van ons leven en de bedoelingen van anderen interpreteren als van kwade oorsprong - vergelijkbaar met de manier waarop de religieuze leiders Jezus kwade motieven toeschreven. Wij weigeren elke mogelijke goedheid te zien die er zou kunnen zijn, of hoe een bijzonder onaangename situatie eventueel ten goede zou kunnen keren. Telkens als we dit doen, zondigen we tegen de Heilige Geest. Wij ontkennen dat God altijd met ons werkt, in alle omstandigheden, om onze geest te verfijnen, zodat wij uiteindelijk het grootst mogelijke geluk kunnen realiseren.

Niet alles wat er gebeurt zal ons behagen, maar alles wat er gebeurt moet zo worden uitgelegd dat het op de een of andere manier tot een goed einde leidt. 5 Als we op deze manier denken en ernaar streven de goede bedoelingen achter de daden van mensen te zien, en ernaar streven alles wat we zien goed te interpreteren, ontdekken we de sleutel tot vrede en geluk. We beginnen te begrijpen dat God op mysterieuze wijze in alles voorziet of toestaat; en ondanks alle schijn van het tegendeel worden we voortdurend naar steeds meer innerlijke staten van vrede en vreugde geleid. 6

Jezus komt dan terug op het thema van voor Hem of tegen Hem zijn - ofwel voor het goede ofwel tegen het goede. We kunnen niet van twee walletjes eten; en neutraliteit is geen optie. "Maak de boom goed en zijn vrucht goed", zegt Jezus, "of maak de boom slecht en zijn vrucht slecht, want aan de vrucht kent men de boom" (12:33). Het is alsof Jezus zegt: "Kijk, ik heb net een man genezen wiens hand wegkwijnde van melaatsheid. Zie je niet dat wat ik gedaan heb goed is? Of zien jullie alles wat ik doe als slecht omdat jullie slecht zijn?" Jezus zegt het nog directer: "O geslacht van adders", zegt Hij, "hoe kunt gij, slecht zijnde, goede dingen spreken? Want uit de overvloed van het hart spreekt de mond" (12:34).

Wat in ons hart is, komt uiteindelijk naar buiten door onze woorden en daden: "Een goed mens brengt uit de goede schat van zijn hart goede dingen voort; en een slecht mens brengt uit de slechte schat slechte dingen voort" (12:35). Er is geen ontkomen aan dit tijdloze geestelijke principe. Zoals Jezus het zegt: "Elk ijdel woord dat de mensen spreken, zullen zij op de dag des oordeels verantwoorden. Want uit uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en uit uw woorden zult gij veroordeeld worden" (12:35-37).

Dit zijn ernstige waarschuwingen. Is het mogelijk dat de religieuze leiders deze waarschuwingen ter harte nemen? Zullen zij zich bekeren en hun wegen veranderen? Of zullen ze blijven steken in hun hardnekkig verlangen om Jezus te vernietigen, en het goede dat Hij doet interpreteren als het kwade? De volgende aflevering zal belangrijke aanwijzingen geven.


Het teken van de profeet Jona


38. Toen antwoordden sommigen der schriftgeleerden en Farizeeën, zeggende: "Meester, wij willen een teken van U zien."

39. Maar Hij antwoordde hun: "Een goddeloos en overspelig geslacht zoekt een teken, en een teken zal het niet gegeven worden, behalve het teken van de profeet Jona.

40. Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de walvis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.

41. De mannen van Nineve zullen in het oordeel met dit geslacht opstaan en het veroordelen; omdat zij zich bekeerden op de prediking van Jona; en zie, [Een die] meer is dan Jona [is] hier.

42. 42. De koningin van het zuiden zal in het oordeel met dit geslacht opstaan en het veroordelen, omdat zij van het uiterste der aarde is gekomen om de wijsheid van Salomo te horen; en zie, [Iemand die] meer is dan Salomo [is] hier.

43. En wanneer de onreine geest uit de mens is gekomen, gaat hij door waterloze plaatsen, op zoek naar rust, en vindt die niet.

44. Dan zegt hij: "Ik zal terugkeren in mijn huis, vanwaar ik ben uitgegaan"; en als hij komt, vindt hij het leeg, geveegd en versierd.

45. Dan gaat hij heen en neemt zeven andere geesten met zich mee, die goddelozer zijn dan hij; en als hij binnenkomt, wonen zij daar; en de laatste dingen van die man zijn erger dan de eerste. Zo zal het ook met dit goddeloze geslacht zijn."

46. En [terwijl] Hij nog tot de menigte sprak, zie, Zijn moeder en broeders stonden buiten en zochten Hem te spreken.

47. En iemand zeide tot Hem: "Zie, Uw moeder en Uw broeders staan buiten en zoeken U te spreken."

48. Maar Hij antwoordde aan hen die het Hem vertelden: "Wie is Mijn moeder en wie zijn Mijn broeders?"

49. En Hij strekte Zijn hand uit naar Zijn discipelen en zeide: "Zie, Mijn moeder en Mijn broeders.

50. Want wie de wil zal doen van Mijn Vader die in de hemelen is, die is Mijn broeder, en zuster, en moeder."


Als de volgende aflevering begint, lijkt het erop dat de religieuze leiders misschien wat toegeven in hun campagne om Jezus te vernietigen. Ze spreken Hem aan als "Meester" en zeggen: "Wij willen een teken van U zien" (12:38). Maar Jezus, die al hun gedachten kent, laat zich niet misleiden door hun voorgewende belangstelling. "Een slecht en overspelig geslacht zoekt een teken", zegt Jezus, "en geen teken zal het gegeven worden, behalve het teken van de profeet Jona" (12:39). Jezus vertelt verder hoe Jona drie dagen en drie nachten in de buik van een walvis was, net zoals "de Mensenzoon drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zal zijn" (12:40).

Terwijl het verhaal van Jona traditioneel de begrafenis en wederopstanding van Jezus betekent, vertegenwoordigt het ook het wonder van de menselijke wedergeboorte. 7 Het enige echte teken van regeneratie is de levende ervaring van innerlijke verandering die over mensen komt als zij ernaar streven de geboden te houden, egoïstische zorgen en materialistische preoccupaties achter zich laten en geleidelijk vriendelijkere, zachtere, vreedzamere mensen worden.

Het "drie dagen en drie nachten doorbrengen in de buik van de grote vis" staat voor de donkere tijden van innerlijke strijd en onrust die we doormaken in het proces van onze wedergeboorte. Het getal "drie" is een symbolische term, die een volledige tijdscyclus betekent, zoals in "ochtend, middag en nacht", en daarom staat het voor een volledige periode van verleiding met een "begin, midden en einde". 8

Dit proces kan niet worden vervalst of omzeild. En er zijn geen sluiproutes. Jezus waarschuwt dat een kortstondige verandering van gedachten ons geen goed zal doen als die niet gepaard gaat met een verandering van hart. In het geval van de religieuze leiders doorziet Jezus hun hypocriete verzoeken om meer "tekenen" van Zijn goddelijkheid. Een oppervlakkig religieus geloof is gebaseerd op tekenen en wonderen; diep geloof ontstaat door een berouwvol hart. Dus neemt Jezus hen mee naar het verhaal van Jona, die het volk van Ninevah berouw leerde: "De mannen van Ninevah zullen met dit geslacht in het oordeel verrijzen en het veroordelen omdat zij berouw hadden over de prediking van Jona." Jezus voegt er dan aan toe, verwijzend naar zichzelf, "een grotere dan Jona is hier" (12:41). Vervolgens spreekt hij over Salomo, de grote koning die een universeel symbool van wijsheid was, en voegt eraan toe: "een grotere dan Salomo is hier" (12:42).

Jezus zegt hun onomwonden dat niemand groter is dan Hij. Dit zijn niet de beweringen van een gewoon mens. Vervolgens vertelt hij hun een schijnbaar losstaand verhaal over een onreine geest die iemand verlaat en rondzwerft op zoek naar een plaats om te rusten. Maar omdat hij geen rustplaats vindt, keert hij terug naar de persoon en neemt nog zeven andere geesten mee, die nog slechter zijn dan hijzelf. Deze geesten keren nu terug naar de persoon en wonen daar, "en de laatste toestand van die man is erger dan de eerste" (12:43-45). Jezus zegt: "Kijk, zelfs als Ik jullie een teken zou geven en jullie daardoor tijdelijk in Mij zouden geloven, dan nog zou het jullie geen goed doen. In feite zou het erger voor jullie zijn, omdat jullie zouden terugkeren naar jullie vroegere toestand, zeven keer zo hardnekkig in jullie ongeloof." Dit alles staat in de korte verklaring van Jezus die de religieuze leiders eraan herinnert dat een louter teken een verdorven hart niet wezenlijk kan veranderen: "Zo zal het ook zijn met dit goddeloze geslacht" (12:46).

Regeneratie, dus, niet tekenen en wonderen, is de enige weg. En er is geen wedergeboorte zonder verzoeking. Ieder van ons zal in zijn leven vele malen in verzoeking komen, en elke keer zal het voelen als een dood en een opstanding. Elke keer sterft er iets van onze zelfzuchtige natuur; tegelijkertijd, als we ons tot God wenden, Zijn waarheid toepassen en bidden om Zijn kracht - wordt er iets nieuws in ons geboren. Dit is onze opstanding tot nieuw leven, een geleidelijk proces dat in dit leven begint en doorgaat tot in de eeuwigheid. Dit is wat bedoeld wordt met het wonder van de wedergeboorte - en dit is "het teken van de profeet Jona". 9

Regeneratie komt tot stand door te leven naar de wil van God. Er is geen andere weg, en geen wonder dat daarvoor in de plaats kan komen. De weg is eenvoudig en direct, en wie ervoor kiest die te volgen wordt "wedergeboren" tot nieuw leven. Daarom wordt dit deel van het verhaal afgesloten met een korte episode waarin Jezus' moeder en broers met hem willen spreken. Jezus gebruikt dit als een gelegenheid om mensen kennis te laten maken met een nieuw en hoger perspectief op familierelaties. Hij strekt zijn handen uit naar zijn leerlingen en zegt: "Hier zijn mijn moeder en mijn broers. Want wie de wil van Mijn Vader in de hemel doet, is Mijn broeder en zuster en moeder" (12:50).

Terwijl we ons dagelijks leven leiden en ernaar streven de wil van onze Vader in de hemel te doen, kunnen we kleine veranderingen opmerken in onze gedachten, gevoelens en gedragingen. Misschien merken we dat we geduldiger worden in situaties die ons op een bepaald moment misschien irriteerden; misschien merken we dat we minder defensief worden en meer geneigd zijn rekening te houden met de perspectieven en gevoelens van anderen; misschien merken we dat we er minder belang aan hechten dat de dingen op onze manier gebeuren, en dat we ons meer zorgen maken over de behoeften van anderen. Wat het ook is, deze momenten van "nieuw leven" die in ons opkomen zijn een resultaat van het regeneratieproces. Dit zijn enkele van de vele manieren waarop wij "het teken van de profeet Jona" ervaren.

Poznámky pod čarou:

1. De Joodse Encyclopedie noemt 1.521 activiteiten die niet waren toegestaan op de sabbatdag. Deze omvatten ploegen, oogsten, schrijven, hameren, citroenen uitpersen, in de handen klappen, papier scheuren, mentale berekeningen maken en fruit plukken (om er een paar te noemen). Vol. 10 (New York: Funk and Wagnalls, 1910), 536.

2. Zie ook Mattheüs 9:13 waar Jezus dezelfde passage citeert, wat suggereert dat dit een centraal thema is in Mattheus.

3. Dit verbod staat bekend als "refuah" (medische behandeling). Wij lezen: "Op de Sjabbat mag je geen braken opwekken, of de ledematen van een kind rechtzetten, of een gebroken bot zetten" (Misjnah Sjabbat 22:6). "Op de Sjabbat mag je niet gorgelen en azijn uitspugen om kiespijn te genezen" (Misjnah Sjabbat 111a).

4. Het Hebreeuwse woord voor sabbat is) שַׁבּתָ Shabbat), wat "rust" betekent. Dus, een echte Sabbat is "rusten in God".

5Hemelse Verborgenheden 8455: “Vrede heeft vertrouwen in de Heer, dat Hij alle dingen leidt en voorziet, en dat Hij leidt tot een goed einde."

6Hemelse Verborgenheden 1079: “Zij die in naastenliefde zijn, zien nauwelijks het kwaad van een ander; in plaats daarvan nemen zij al zijn goederen en waarheden waar, en geven een goede uitleg aan wat slecht en vals is. Dit is de aard van alle engelen, want zij hebben deze eigenschap van de Heer." Zie ook Hemelse Verborgenheden 1085: “Zij interpreteren ten goede en verontschuldigen zich uit alle macht."

7Apocalyps Uitgelegd 706[6]: “Het vragen om een teken betekent hier dat zij een overtuigend bewijs wilden waardoor zij overtuigd zouden worden en geloven dat de Heer de Messias was en de Zoon van God die zou komen; want de wonderen die de Heer in groten getale deed en die zij zagen, waren voor hen geen tekenen, want wonderen zijn, zoals gezegd, alleen tekenen voor de goeden. Jona was drie dagen en drie nachten in de buik van de walvis, en dit werd voor een teken aangenomen, omdat het de begrafenis en opstanding van de Heer betekende, dus de volledige verheerlijking van Zijn Mens, waarbij drie dagen en drie nachten de volledigheid betekenen."

8Apocalyps Uitgelegd 532: “Het getal 'drie' betekent in het Woord wat volledig en compleet is, en vandaar een hele periode, meer of minder, van begin tot eind."

9Hemelse Verborgenheden 8403[2], 3: “Men moet weten dat niemand kan worden geregenereerd zonder verzoeking, en dat een mens zeer vele verzoekingen ondergaat, die elkaar opvolgen.... Een mens kan niet worden vernieuwd zonder conflict, dat wil zeggen zonder geestelijke verzoeking, en een mens wordt niet vernieuwd door een enkele verzoeking te ondergaan, maar alleen door er zeer vele te ondergaan. Want er zijn vele soorten kwaad... die niet in één keer en allemaal tegelijk kunnen worden onderworpen. Ze blijven hardnekkig aan de persoon kleven, want ze zijn diep geworteld in zijn voorouders die vele eeuwen teruggaan en zijn daarom in hem ingebakken. Ze zijn ook van jongs af aan versterkt door het kwaad dat hij zelf heeft aangericht. Al deze kwaden staan lijnrecht tegenover het hemelse goed dat moet worden ingebracht en dat het nieuwe leven moet vormen."

Ze Swedenborgových děl

 

Arcana Coelestia # 9210

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9210. 'You shall not be like a money-lender' means that it must be done in a spirit of charity. This is clear from the meaning of 'a money-lender' as someone who does good for the sake of gain; for a money-lender entrusts money to another for the sake of interest and gives help to another for the sake of reward. And since real charity does not have gain or reward as the end in view, but the neighbour's good, 'you shall not be like a money-lender' means that the thing must be done in a spirit of charity. Anyone who does not know what Christian charity is may think that it consists not only in giving to the needy and poor but also in doing good to his fellow citizen, country, or Church for any reason whatever, that is, with no matter what end in view. But he should recognize that the end is what gives all of a person's deeds their true character. If the end or intention is to do good for the sake of reputation, in order to acquire important positions or else monetary gain, the good that he does is not good because it is done for the sake of self and thus also originates in self. But if the end is to do good for his fellow citizen's, country's, or Church's sake, thus for his neighbour's sake, the good he does is good since it is done for the sake of good itself, which in general is the real neighbour, 5025, 6706, 6711, 6712, 8123, and so is also done for the Lord's sake since such good does not have its origin in the person but in the Lord, and what originates in the Lord is the Lord's. This is the good that is meant by the Lord in Matthew,

Insofar as you did it to one of the least of these My brothers you did it to Me. Matthew 25:40.

[2] As it is with good, so it is also with truth. Those who do the truth for its own sake do it also for the Lord's sake since it comes from Him. Doing truth for its own sake is doing good; for truth becomes good when it passes from the understanding into the will, and from the will goes out into actions. Doing good in this manner is Christian charity. People who do good in the spirit of Christian charity may sometimes look for reputation earned as a result of doing it, so as to obtain an important position or else monetary gain. But their attitude is altogether different from that of anyone for whom these things are his end in view. For they regard what is good and right as the essential, one and only thing that matters, and accordingly rank it in highest position. As for monetary gain in comparison with this, or an important position, or reputation for the sake of them, they regard as non-essential, and accordingly rank it in lowest position. When the eyes of people such as these are fixed on what is right and good they are like soldiers fighting in battle for their country. During it they give no thought at all to their life, nor thus to their status or their assets in the world, which compared with what they are doing are of no importance to them. But those who rank self and the world at the top are the kind of people who do not even see what is right and good, because their eyes are fixed on themselves and on gain.

[3] All this shows what doing good for a selfish or a worldly reason is, what doing good for the Lord's or for the neighbour's sake is, and what is the difference between them. The difference is as great as that between two opposites, thus as great as that between heaven and hell. Furthermore those who do good for their neighbour's or for the Lord's sake are in heaven; but those who do it for a selfish or a worldly reason are in hell. For those who do good for their neighbour and the Lord's sake love the Lord above all things and their neighbour as themselves - commandments which are 'the first of all the commandments', Mark 12:28-31. But those who do everything for selfish and worldly reasons love themselves above all things, thus more than God; and they not only despise their neighbour but also hate him if he does not make common cause with them and align himself with them. This is the meaning of the Lord's teaching in Matthew,

No one can serve two lords, for either he will hate the one and love the other, or he will cling to the one and despise the other. You cannot serve God and mammon. Matthew 6:24.

There are people who do serve both; but they are called 'lukewarm, neither cold nor hot, who are spewed out', Revelation 3:15-16. All this now shows what money-lenders who took interest represented, namely those who do good for the sake of gain.

[4] It makes plain the origin of this prohibition, that they were not to be like a money-lender, charging a brother interest, as again declared elsewhere in Moses,

You shall not charge your brother interest on silver, interest on food, interest on anything on which it is charged. A foreigner you shall charge interest, but your brother you shall not charge interest; so that Jehovah your God may bless you in everything to which you set your hand 1 in the land which you are entering to possess it. Deuteronomy 23:19-20; Leviticus 25:36-38.

'Charging a brother interest on silver' means lending truths, that is, giving instruction in them, for the sake of gain, 'charging interest on food' hiring out forms of the good of truth for the sake of gain; for 'silver' means truth, 1551, 2954, 5658, 6914, 6917, and 'food' the good of truth, 5147, 5293, 5340, 5342, 5576, 5410, 5426, 5487, 5582, 5588, 5655, 5915, 8562. The reason why those who do not charge it are blessed by Jehovah in everything to which they set their hand in the land is that their affection is for goodness and truth, so that the happiness which angels in heaven possess is theirs; for that affection, or the good of that love, holds heaven within it for a person, 6478, 9174. The reason why foreigners could be charged interest was that those who do not acknowledge anything of goodness or truth and are unreceptive of them are meant by 'foreigners', 7996, that is, they are those who do good solely for the sake of gain. These must serve a person, for in comparison they are servants or slaves, 1097. In David,

He walks blameless and does righteousness, and speaks the truth in his heart. He does not lend his silver at interest, and does not take a bribe 2 against the innocent. He who does this will never be moved. Psalms 15:2, 5.

'Lending his silver at interest' means teaching for the sake solely of gain, thus doing good for the sake of reward. Something similar occurs in Ezekiel,

A righteous man who executes judgement and righteousness does not lend at interest and does not take increase. Ezekiel 18:5, 8.

In the same prophet,

He who withdraws his hand from the needy, does not take interest or increase, executes My judgements, [and] walks in My statutes will surely live. Ezekiel 18:17.

In the same prophet,

In you they have taken bribes 2 to shed blood; you have taken interest and increase, and seized gain of your companions by violence. Ezekiel 22:12.

These things are said about 'the city of blood', by which falsity destroying truth and good is meant, 9127. 'Taking interest and increase' means doing good for the sake of gain and reward, thus not in a spirit of charity. In true charity there is no thought of earning a reward, see 2371, 2373, 2400, 4007, 4174, 4943, 6388-6390, 6392, 6478.

Poznámky pod čarou:

1. literally, in every sending out of your hand

2. literally, a gift

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.