Bible

 

Mattheüs 10

Studie

   

1 En Zijn twaalf discipelen tot Zich geroepen hebbende, heeft Hij hun macht gegeven over de onreine geesten, om dezelve uit te werpen, en om alle ziekte en alle kwaal te genezen.

2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder;

3 Filippus en Bartholomeus; Thomas en Mattheus, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeus, en Lebbeus, toegenaamd Thaddeus;

4 Simon Kananites, en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.

5 Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel gegeven, zeggende: Gij zult niet heengaan op den weg der heidenen, en gij zult niet ingaan in enige stad der Samaritanen.

6 Maar gaat veel meer heen tot de verloren schapen van het huis Israels.

7 En heengaande predikt, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is nabij gekomen.

8 Geneest de kranken; reinigt de melaatsen; wekt de doden op; werpt de duivelen uit. Gij hebt het om niet ontvangen, geeft het om niet.

9 Verkrijgt u noch goud, noch zilver, noch koper geld in uw gordels;

10 Noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig.

11 En in wat stad of vlek gij zult inkomen, onderzoekt, wie daarin waardig is; en blijft aldaar, totdat gij daar uitgaat.

12 En als gij in het huis gaat, zo groet hetzelve.

13 En indien dat huis waardig is, zo kome uw vrede over hetzelve, maar indien het niet waardig is, zo kere uw vrede weder tot u.

14 En zo iemand u niet zal ontvangen, noch uw woorden horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, schudt het stof uwer voeten af.

15 Voorwaar zeg Ik u: Het zal den lande van Sodom en Gomorra verdragelijker zijn in den dag des oordeels, dan dezelve stad.

16 Ziet, Ik zend u als schapen in het midden der wolven; zijt dan voorzichtig gelijk de slangen, en oprecht gelijk de duiven.

17 Maar wacht u voor de mensen; want zij zullen u overleveren in de raadsvergaderingen, en in hun synagogen zullen zij u geselen.

18 En gij zult ook voor stadhouders en koningen geleid worden, om Mijnentwil, hun en den heidenen tot getuigenis.

19 Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn, hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden, wat gij spreken zult.

20 Want gij zijt het niet, die spreekt, maar het is de Geest uws Vaders, Die in u spreekt.

21 En de ene broeder zal den anderen broeder overleveren tot den dood, en de vader het kind, en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders, en zullen hen doden.

22 En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam; maar die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden.

23 Wanneer zij u dan in deze stad vervolgen, vliedt in de andere; want voorwaar zeg ik u: Gij zult uw reis door de steden Israels niet geeindigd hebben, of de Zoon des mensen zal gekomen zijn.

24 De discipel is niet boven den meester, noch de dienstknecht boven zijn heer.

25 Het zij den discipel genoeg, dat hij worde gelijk zijn meester, en de dienstknecht gelijk zijn heer. Indien zij den Heere des huizes Beelzebul hebben geheten, hoeveel te meer Zijn huisgenoten!

26 Vreest dan hen niet; want er is niets bedekt, hetwelk niet zal ontdekt worden, en verborgen, hetwelk niet zal geweten worden.

27 Hetgeen Ik u zeg in de duisternis, zegt het in het licht; en hetgeen gij hoort in het oor, predikt dat op de daken.

28 En vreest niet voor degenen, die het lichaam doden, en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem, Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel.

29 Worden niet twee musjes om een penningsken verkocht? En niet een van deze zal op de aarde vallen zonder uw Vader.

30 En ook uw haren des hoofds zijn alle geteld.

31 Vreest dan niet; gij gaat vele musjes te boven.

32 Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.

33 Maar zo wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, dien zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is.

34 Meent niet, dat Ik gekomen ben, om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard.

35 Want Ik ben gekomen, om den mens tweedrachtig te maken tegen zijn vader, en de dochter tegen haar moeder, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder.

36 En zij zullen des mensen vijanden worden, die zijn huisgenoten zijn.

37 Die vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig; en die zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig.

38 En die zijn kruis niet op zich neemt, en Mij navolgt, is Mijns niet waardig.

39 Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden.

40 Die u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft.

41 Die een profeet ontvangt in den naam eens profeten, zal het loon eens profeten ontvangen; en die een rechtvaardige ontvangt in den naam eens rechtvaardigen, zal het loon eens rechtvaardigen ontvangen.

42 En zo wie een van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk een beker koud water, in den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen.

   

Komentář

 

Het verkennen van de betekenis van Matteüs 10

Napsal(a) Ray and Star Silverman (strojově přeloženo do Nederlands)

Jesus and 12 disciples

Hoofdstuk 10.


De apostelen uitzenden


1. En Zijn twaalf discipelen roepende, gaf Hij hun gezag over onreine geesten, om die uit te drijven en alle ziekten en kwalen te genezen.

2. En de namen der twaalf apostelen zijn deze: eerst Simon, die Petrus genoemd wordt, en Andreas, zijn broeder; Jacobus, de zoon van Zebedeüs, en Johannes, zijn broeder;

3. 3. Filippus en Bartholomeus; Thomas en Mattheus, de tollenaar; Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Lebbeüs, die Thaddaeus wordt genoemd;

4. Simon de Kanaäniet, en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.

5. Deze twaalf zond Jezus uit, hun opdragend, zeggende: "Gaat niet op den weg der volken, en gaat niet in een stad der Samaritanen.

6. Maar gaat liever naar de verloren schapen van het huis van Israël.

7. En terwijl u gaat, predik, zeggende dat het koninkrijk der hemelen nabij is.

8. Geneest de zieken, reinigt de melaatsen, wekt de doden op, drijft demonen uit; vrijelijk hebt u ontvangen, vrijelijk geeft u.

9. Bezit geen goud, noch zilver, noch brons voor uw gordels,

10. Noch pak voor een reis, noch twee tunieken, noch schoenen, noch een staf; want de arbeider is zijn voedsel waardig."


In het vorige hoofdstuk zei Jezus dat "de scharen vermoeid en verstrooid waren, als schapen zonder herder." Deze "scharen" vertegenwoordigen onze onschuldige genegenheden en tedere gedachten, vooral onze ernstige verlangens om een diep geestelijk leven te leiden. Maar deze gedachten en genegenheden zijn ongeorganiseerd. We hebben misschien fragmenten van de waarheid in onze geest die we van tijd tot tijd oppikken, maar ze staan niet in een samenhangend kader. We proberen misschien van tijd tot tijd te mediteren, of te bidden, of dagelijks te lezen, maar we hebben geen vast doel of plan.

Er komt echter een tijd, in de loop van onze geestelijke ontwikkeling, dat deze verspreide gedachten en genegenheden moeten worden verzameld, georganiseerd en gerangschikt in de juiste volgorde, zodat ze snel kunnen worden opgeroepen en gebruikt wanneer dat nodig is. Toevallige, willekeurige spiritualiteit volstaat niet langer.

Dit is precies waar we zijn op dit punt in het evangelieverhaal.

De religieuze leiders zijn begonnen Jezus openlijk te beschuldigen van godslastering en van samenwerking met de duivel. Het wordt steeds duidelijker dat Jezus' leven in gevaar is. Zo komt ook de tijd dat ons geestelijk leven in gevaar is; het is een tijd waarin we alles wat goed en waar is in onszelf moeten samenbrengen en organiseren, en ons moeten voorbereiden op actie. Het is tijd om de twaalf discipelen te organiseren en hen uit te zenden als apostelen. 1

Elk van de twaalf apostelen vertegenwoordigt een essentieel geestelijk beginsel. Petrus vertegenwoordigt bijvoorbeeld het geloof, en Johannes de naastenliefde. 2 Hoewel dit niet de plaats is om in te gaan op de geestelijke vertegenwoordiging van elke apostel, moet worden opgemerkt dat Jezus, door hen samen te roepen en hen vervolgens in paren uit te zenden, het eerste werk begint om hen te organiseren. De "verstrooide schapen" staan op het punt apostelen te worden - zij die, na onderricht te zijn geweest, de boodschap aan anderen doorgeven. Maar eerst moeten deze individuen georganiseerd worden.

Nadat Hij de discipelen in paren heeft verdeeld, zendt Hij hen uit met de opdracht: "Ga niet de weg van de heidenen op en ga geen stad van Samaritanen binnen. Maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël" (10:5). Met andere woorden, zij moeten zich niet laten afleiden door misleidende emoties en valse overtuigingen (vertegenwoordigd door de heidenen en Samaritanen). 3 In plaats daarvan moeten zij eerst de verloren schapen van Israël verzamelen - de tedere genegenheden en onschuldige gedachten - en deze vervolgens ondergeschikt maken aan de meer omvattende geestelijke beginselen die door elke discipel worden vertegenwoordigd. Op deze wijze zullen zij beschermd worden tegen komende aanvallen.

Onderweg moeten zij prediken en zeggen: "Het Koninkrijk der hemelen is nabij" (10:7). Jezus geeft hun essentiële instructies in de kunst van een goede prediking. Zij moeten beginnen met het spannende nieuws: het koninkrijk der hemelen is snel in aantocht en zou wel eens om de hoek kunnen staan! Zodra het doel is aangekondigd (het ontvangen van de hemel), legt Jezus de middelen uit om het doel te bereiken: "Genees de zieken", zegt Hij, "reinig de melaatsen, wek de doden op en drijf de demonen uit". Dit is wat er eerst moet gebeuren voordat het Koninkrijk der hemelen kan worden ontvangen. Het genezen van elke ziekte en het uitdrijven van elke demon staat voor het erkennen van onze zonden, en het werk om die weg te nemen. Met andere woorden, het gaat om berouw. Daarom zeiden zowel Johannes de Doper als Jezus: "Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij" (3:1 en 4:17).

Het belangrijkste om te onthouden, nu de apostelen hun bediening beginnen, is dat de macht om te genezen en de macht om genezen te worden van de Heer is: "Vrijelijk hebt u ontvangen", zegt Jezus. En daarom moeten zij "vrijelijk geven" (10:8). Daarom is het van vitaal belang dat zij in dit werk niets van zichzelf opnemen. Hun werk is voor God, en hun kracht is van God. Zij moeten volledig vertrouwen op Zijn macht en Zijn voorzienigheid. "Geef noch goud, noch zilver, noch koper in uw geldgordels, noch zak voor uw reis, noch twee tunieken, noch sandalen, noch staf" (10:10). God zal ervoor zorgen dat in al hun behoeften wordt voorzien: "Want een arbeider is zijn voedsel waard" (10:10). Zolang zij het werk van de Heer doen, zal de Heer hen voortdurend onderrichten en zal in elke geestelijke behoefte worden voorzien. 4


Wise as Serpents, Harmless as Doves


11. "En in welke stad of dorp gij ook komt, zoek [uit] wie daarin waardig is, en blijf er totdat gij uitgaat.

12. En wanneer gij in het huis komt, groet het.

13. En indien het huis waardig is, laat er dan uw vrede over komen; maar indien het niet waardig is, laat dan uw vrede tot u terugkeren.

14. En indien iemand u niet ontvangt, noch uw woorden hoort, wanneer gij uit dat huis of uit die stad gaat, schudt dan het stof uwer voeten af.

15. Amen, Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en Gomorra in de dag des oordeels verdraaglijker zijn dan voor die stad.

16. Ziet, Ik zend u uit als schapen te midden van wolven; weest daarom voorzichtig als slangen en eenvoudig als duiven."


Het uitzenden van de twaalf apostelen staat voor de manier waarop God de meer algemene beginselen van de geestelijke waarheid in ons verzamelt, zodat wij de details van ons dagelijks leven beter kunnen organiseren. Enkele van deze meer algemene beginselen kunnen leringen zijn als de altijd aanwezige realiteit van de geestelijke wereld, het belang van het onderhouden van de Tien Geboden, de erkenning dat wij zonder God niets kunnen doen, de vreugde van nuttige dienstbaarheid, de noodzaak van verzoeking als onderdeel van de wedergeboorte, en het geloof dat God uit alles wat zich voordoet het goede kan halen, hoe moeilijk het op dat moment ook lijkt. Dit zijn enkele van de fundamentele waarheden die organiserende principes zullen worden voor al het andere dat we leren en doen. 5

Spiritueel gesproken wordt dit soort ordening en ordening van de geest "ons huis op orde brengen" genoemd. Dat komt omdat in de Heilige Schrift een "huis" staat voor de menselijke geest - de plaats waar onze gedachten en gevoelens zijn "ondergebracht". Daarom wordt ons verteld ons "huis" (onze geest) te bouwen op een rots (Gods geboden), en waarom onze gemoedstoestand (waar we aan denken of bij "wonen") onze geestelijke "woonplaats" kan worden genoemd. Idealiter zou onze geest moeten lijken op de geest van God, ingericht met de meest liefdevolle emoties en nobele gedachten. Dit is de geestelijke betekenis van Davids woorden: "En ik zal voor altijd wonen in het huis van de Heer" (Psalm 23:6). 6

Met een begrip van de geestelijke betekenis van het woord "huis" in gedachten, kunnen we een grotere betekenis zien in Jezus' volgende opdracht aan de apostelen. "Als het huishouden waardig is, laat uw vrede erover komen." Dit betekent dat als er een waardige gedachte of emotie opkomt, wij aangemoedigd worden om daar in te gaan, er bij stil te staan en het deel te laten uitmaken van onze vrede. Maar Jezus voegt er ook aan toe: "Als het niet waardig is, laat dan uw vrede tot u terugkeren" (10:13). Met andere woorden, als een gedachte of emotie opkomt die niet waardig is, moeten we daar niet op ingaan of bij stilstaan. In plaats daarvan moeten we terugkeren naar onze staat van vrede.

Dit is het werk van de "twaalf apostelen" in ons, Geestelijk gezien vertegenwoordigen de twaalf apostelen de meest algemene beginselen van het geestelijk leven. Dit zijn de beginselen die ons helpen te bepalen welke gedachten en gevoelens onze geest moet aangaan, en welke gedachten en gevoelens we moeten vermijden. Als iets niet in overeenstemming is met een geestelijk beginsel, moeten we daar niet vertoeven - of het zelfs maar bezoeken. En als we merken dat er iets in ons opkomt dat het niet eens is met een door God gegeven principe, iets dat weigert een duidelijke lering uit Gods Woord te aanvaarden - dan moeten we ons terugtrekken uit die gemoedstoestand en het "afschudden" als stof van onze voeten. Zoals Jezus zegt: "Wie u niet wil ontvangen en uw woorden niet wil horen, wanneer u dat huis of die stad verlaat, schud dan het stof van uw voeten" (10:12-14).

Dit betekent dat wij ons leven kunnen leiden in stille zekerheid, vertrouwend op de kracht en de duurzaamheid van de waarheid om ons te leiden en te beschermen. Er zullen echter momenten zijn dat er bezwaren komen - twijfels over de meest fundamentele waarheden die we kennen. Maar we moeten ons geen zorgen maken. Als er geen goedheid of waarheid in deze bezwaren schuilt, hebben ze geen macht over ons. Ze zijn als stof op onze schoenen, dat gemakkelijk kan worden weggepoetst als we onze reis voortzetten. Anderen kunnen het met ons oneens zijn; twijfels en bedenkingen kunnen bij ons opkomen. Maar wij zijn niet degenen die beoordeeld worden. Het oordeel gaat over die twijfels en bedenkingen. Jezus zegt het zo: "Voorwaar, Ik zeg u. Voor het land van Sodom en Gomorra zal het op de dag des oordeels verdraaglijker zijn dan voor die stad" (10:15).

De taak van geestelijke onderscheiding is echter niet gemakkelijk. "Zie, Ik zend u uit als schapen temidden van wolven" zegt Jezus (10:16). De "wolven" zijn de kwade verlangens en valse overtuigingen die onze goede impulsen en nobele idealen zullen verteren. Daarom moeten we "zachtmoedig zijn als duiven" - geweldloos in ons gedrag, maar "wijs als slangen" - heel voorzichtig met de gevoelens en gedachten die we toelaten in onze geest. 7 Als een slang met ogen aan beide kanten van zijn kop, moeten we een geestelijke visie van 360 graden hebben; we moeten waakzaam blijven, ons bewust zijn van kwade verlangens en valse gedachten - roofdieren die ongemerkt stilletjes onze geest proberen binnen te sluipen. En wanneer de wolven komen rondsnuffelen, moeten we zijn als duiven, in staat om zachtjes de vleugels uit te slaan en boven hen uit te stijgen.


Waarschuwingen voor komende vervolgingen


17. "En pas op voor de mensen, want zij zullen u overleveren aan raden en u geselen in hun synagogen.

18. En u zult voor gouverneurs en ook voor koningen worden geleid vanwege Mij, tot een getuige voor hen en voor de volken.

19. Maar wanneer zij u zullen overleveren, wees dan niet bezorgd hoe of wat u zult spreken, want het zal u in dat uur gegeven worden wat u zult spreken.

20. Want gij zijt niet zij die spreken, maar de geest van uw Vader spreekt in u.

21. En broeder zal broeder overleveren aan de dood, en vader kind; en kinderen zullen opstaan tegen ouders, en hen ter dood brengen.

22. En u zult door allen gehaat worden vanwege Mijn naam; maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden.

23. En wanneer zij u in deze stad vervolgen, vlucht dan naar de andere; want amen zeg Ik u: u zult de steden van Israël niet hebben afgedaan totdat de Mensenzoon is gekomen.

24. De discipel staat niet boven de leraar, noch de dienaar boven zijn heer.

25. Het is voldoende voor de discipel dat hij wordt als zijn leraar, en de dienaar als zijn heer. Als zij de huishouder Beëlzebub hebben genoemd, hoeveel te meer zij van zijn huisgezin?

26. Vrees hen daarom niet; want er is niets bedekt, dat niet zal worden onthuld, en geheim, dat niet bekend zal worden.

27. Wat ik u in de duisternis zeg, zegt gij in het licht; en wat gij in het oor hoort, verkondigt gij op de daken der huizen.

28. En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; maar wees veeleer bevreesd voor Hem die zowel ziel als lichaam kan vernietigen in de hel.

29. Worden niet twee mussen verkocht voor een assarion? En niet één ervan zal op de aarde vallen zonder uw Vader.

30. En van u zijn alle haren van het hoofd geteld.

31. Vrees daarom niet; u bent van meer waarde dan vele mussen.

32. Wie Mij dan zal belijden voor de mensen, hem zal Ik ook belijden voor Mijn Vader die in de hemelen is.

33. Maar wie Mij zal verloochenen voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, die in de hemelen is.

34. Veronderstel niet dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar een zwaard.

35. Want ik ben gekomen om een man tegen zijn vader op te zetten, en een dochter tegen haar moeder, en een schoondochter tegen haar schoonmoeder.

36. En de vijanden van de man zullen die van zijn eigen huis zijn.

37. Wie vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig, en wie zoon of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig.

38. En wie zijn kruis niet opneemt en Mij volgt, is Mij niet waardig.

39. Wie zijn ziel vindt, zal haar verliezen, en wie zijn ziel verliest om Mijnentwil, zal haar vinden.

40. Wie u ontvangt, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft.

41. Wie een profeet aanneemt in de naam van een profeet, zal het loon van een profeet ontvangen; en wie [iemand] rechtvaardig aanneemt in de naam van [iemand] rechtvaardig, zal het loon van [iemand] rechtvaardig ontvangen.

42. En wie een beker koud [water] te drinken geeft aan een van deze kleinen in de naam van een discipel, amen zeg ik u, die zal zijn beloning niet verliezen."


Terwijl de apostelen worden voorbereid op hun zending, zegt Jezus hun op hun hoede te zijn voor menselijke redeneringen. Dat is de neiging om geestelijke waarheden te verdraaien en te verdraaien om ze ondergeschikt te maken aan de eigen wil: "Pas op voor mensen, want zij zullen u overleveren aan raden en geselen in hun synagogen" (10:17). Kwade verlangens en valse ideeën zullen onze gedachten binnendringen en de goede emoties en ware gedachten die van God uitgaan net zo genadeloos aanvallen als de religieuze leiders van Jezus' tijd Hem aanvielen en vervolgden. Met andere woorden, Jezus waarschuwt hen van tevoren dat al het goede en ware in hen op de proef zal worden gesteld. In feite zullen zij worden overgeleverd aan concilies en gegeseld.

Het nieuws is niet aangenaam. Het zal zwaar worden. Toch geeft Jezus zijn discipelen de grootste bemoediging: "Wanneer zij u overleveren, wees dan niet bezorgd over hoe, of wat u moet spreken. Want het zal u in dat uur gegeven worden wat u moet spreken, want niet u spreekt, maar de Geest van uw Vader spreekt in u" (10:19-20).

Met het oog op de continue interne betekenis van dit evangelie is het belangrijk te herinneren aan het laatste wonder in de vorige aflevering: een doofstomme man kreeg de gave van het spreken. Ook wij zullen de gave van het spreken krijgen; wij zullen spreken uit liefde, want dat is wat bedoeld wordt met de woorden: het is "de Geest van uw Vader die in u spreekt". 8

Jezus blijft het slechte nieuws afwegen tegen het goede nieuws: "En jullie zullen door iedereen gehaat worden omwille van mijn naam. Maar wie volhoudt tot het einde, zal gered worden" (10:22). Deze woorden moeten tegelijkertijd op twee verschillende niveaus worden gelezen. Enerzijds waarschuwt Jezus zijn discipelen voor de vervolgingen waarmee zij te maken zullen krijgen als zij op weg gaan om zijn boodschap te verkondigen en uit te dragen. Op een meer innerlijk niveau vertegenwoordigen deze apostelen geestelijke principes in onszelf die op de een of andere vorm van tegenstand zullen stuiten. Toch moeten we ons geen zorgen maken over deze onvermijdelijke aanvallen, want wat er ook met ons gebeurt, deze principes - die de ziel van ons leven vormen - kunnen niet worden geschaad. "En vrees niet degenen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden" (10:28).

In werkelijkheid is geestelijk leven - het leven dat eeuwig duurt - het enige echte leven; het is het enige leven dat er echt toe doet. Wat is het verlies van een paar aardse jaren vergeleken met de winst van het eeuwige leven? Door het opgeven van ego-belangen, die ons leven lijken te zijn, stroomt God binnen met geestelijke zegeningen die hun weerga niet kennen. Als we vrijwillig het oude leven en zijn egoïstische manieren opgeven, krijgen we een geheel nieuw leven. Daarom zegt Jezus: "Wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het vinden" (10:39).

Door zijn apostelen te vragen alles op te geven, zelfs hun eigen leven, om Hem trouw te volgen, zet Jezus een nieuwe stap in de onthulling van zijn goddelijke identiteit. Hier belijdt Jezus dat Hij door de Vader is gezonden: "Wie u ontvangt, ontvangt Mij," zegt Hij. "En wie Mij ontvangt, ontvangt Hem die Mij gezonden heeft" (10:40). Jezus' belofte is onmiskenbaar en diepgaand. Zijn woorden komen hierop neer: Wie Mij ontvangt, ontvangt God. Zeker, Jezus openbaart geleidelijk zijn goddelijkheid.

Dit hoofdstuk sluit af met een laatste woord van bemoediging voor de discipelen: "Wie een van deze kleinen een beker koud water geeft in de naam van een discipel, voorwaar, ik zeg u, hij zal zijn loon geenszins verliezen" (10:42). Hier verzekert Jezus zijn discipelen dat zelfs de kleinste inspanning om de waarheid ("beker koud water") met anderen te delen of een daad van vriendelijkheid te verrichten, zal worden beloond - op voorwaarde dat dit gebeurt "in de naam van een discipel". Dat wil zeggen, zolang God wordt erkend als de bron van alle goedheid en waarheid, maakt het niet uit hoe weinig of hoeveel we bereiken. Zelfs "een beker koud water", gegeven in de juiste geest, zal volstaan.

Het is een krachtige les, die wordt gegeven om de discipelen, die op het punt staan te worden vervolgd, te inspireren en te bemoedigen. Kortom, Jezus verzekert hen dat alles wat zij zeggen of doen, hoe klein of groot ook, als zij het in de juiste geest doen, de zegeningen van de hemel in zich draagt - innerlijke vrede en grenzeloze vreugde. Dit is wat Jezus bedoelt als Hij zegt: "Wie aan een van deze kleinen een beker koud water geeft in de naam van een discipel, zal zijn loon niet verliezen" (10:42).

Poznámky pod čarou:

1. Het Griekse woord ἀπόστολος (apóstolos) betekent "gezondene" of "boodschapper". Wij zijn "discipelen" wanneer wij door de Heer worden onderwezen, en wij zijn "apostelen" wanneer wij worden uitgezonden om zijn boodschap aan anderen door te geven. Zie Hemelse Verborgenheden 10490: “Een discipel van de Heer zijn is geleid worden door Hem en niet door zichzelf, dus door de goederen en waarheden die van de Heer zijn, en niet door de kwaden en valsheden die van zichzelf zijn." Ook, De Apocalyps Onthuld 79: “De term "apostelen" betekent allen die de goederen en waarheden van de kerk onderwijzen, en in abstracte zin verwijst deze term naar de goederen en waarheden van de leer."

2De Apocalyps Onthuld 17: “Johannes vertegenwoordigt het goede van het leven, en Petrus de waarheid van het geloof." Zie ook Apocalyps Uitgelegd 821: “De twaalf apostelen vertegenwoordigden, zoals de twaalf stammen van Israël, alle dingen van waarheid en goed. Ook Petrus, Jacobus en Johannes stonden in hun volgorde voor geloof, naastenliefde en de werken van naastenliefde. Hieruit volgt, dat wanneer zij samen waren, zij deze als één vertegenwoordigden. Er wordt gezegd, als één, omdat het geloof dat een geloof is zonder naastenliefde geen bestaan heeft; en de naastenliefde die een naastenliefde is zonder werken geen bestaan heeft."

3Hemelse Verborgenheden 4169: “De "heidenen" tot wie zij niet mogen gaan, staan voor hen die in kwaden zijn. De 'steden der Samaritanen' staan voor hen die in valsheden zijn; en de 'schapen' voor hen die in goederen zijn."

4Apocalyps Uitgelegd 242[22] “Jezus zei tot Zijn discipelen, die Hij uitzond om het evangelie te verkondigen, dat zij geen goud, noch zilver, noch koper in hun beurs mochten hebben. Daarmee werd voorgesteld, dat zij niets van het goede en de waarheid uit zichzelf zouden hebben, maar alleen van de Heer, en dat hun alles uit vrije wil zou worden gegeven. Goud' betekent het goede van de liefde." Zie ook Apocalyps Uitgelegd 827[6]: “Goud en zilver betekenen de kennis van goed en waarheid uit het Woord."

5Apocalyps Uitgelegd 904: “Het is volgens de goddelijke orde dat het algemene eraan voorafgaat, zodat het bijzondere erin kan worden opgenomen, juist gerangschikt, homogeen gemaakt en in nauw verband met elkaar verbonden."

6Hemelse Verborgenheden 7353: “De ouden vergeleken het verstand van een mens met een huis, en de dingen die in een mens zijn met kamers. De menselijke geest is inderdaad zo; want de dingen daarin zijn onderscheiden, nauwelijks anders dan zoals een huis is verdeeld in zijn kamers; die dingen die in het midden zijn, zijn als de binnenste delen; die welke aan de zijkanten zijn, zijn als de buitenste delen, deze worden vergeleken met de hoven; en die welke buiten zijn, zijn verbonden met de binnenste delen, deze worden vergeleken met de portieken."

7Hemelse Verborgenheden 197 “Voor de vroegste mensen betekende een 'slang' behoedzaamheid, opdat zij niet door het kwaad zouden worden getroffen."

8Hemelse Verborgenheden 10265: “De Goddelijke Liefde, die de Vader wordt genoemd, bestaat in het Goddelijk Menselijke van de Heer, die de Zoon wordt genoemd." Wanneer Jezus vanuit deze liefde spreekt, wordt de invloed die zij op ons heeft de "Heilige Geest" genoemd. Zie ook Ware Christelijke Religie 167: “De Heilige Geest is het Goddelijke dat uitgaat van de Heer uit de Vader" Dit is analoog aan een persoon die een innerlijke ziel heeft, een zichtbaar lichaam en een invloed op anderen. Dit zijn niet drie aspecten van dezelfde persoon, maar één persoon. Evenzo zijn de Vader, de Zoon en de Heilige Geest niet drie afzonderlijke personen, maar drie aspecten van één God. Zie Ath 4: “De Vader betekent het Goddelijke zelf, de Zoon het Goddelijk Menselijke en de Heilige Geest het Goddelijk Voortgaande."

Ze Swedenborgových děl

 

Arcana Coelestia # 6914

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

6914. 'And I will give this people favour in the eyes of the Egyptians means fear, on account of the plagues, which those steeped in falsities had of those belonging to the spiritual Church. This is clear from the meaning of 'giving favour' as fear on account of the plagues, dealt with below; from the representation of the children of Israel, to whom 'people' refers here, as those belonging to the spiritual Church, dealt with in 6637; and from the representation of 'the Egyptians' as those who are steeped in falsities, often dealt with already. The fact that 'giving favour in the eyes of the Egyptians' means fear on account of the plagues that is present in those steeped in falsities is clear when one understands the matters described in the internal sense; for the subject is those who are steeped in falsities, meant by 'the Egyptians' - with the truths and forms of good which are to be taken away from them and passed on to those who belong to the spiritual Church. And since the subject is those who are steeped in falsities, 'favour' does not mean favour, for people who are steeped in falsities and evils do not feel in any way at all disposed to show favour towards anyone. If they treat anyone well or do not treat him badly they do so through fear of 'plagues'; these are the reason for their show of favour. This favour is the kind meant here in the internal sense. The internal sense displays things as they really are, not as they are made to stand in the letter, and makes every detail relevant to the subject. The truth of this is also evident from what follows regarding the Egyptians, where it is evident that they did not let the children of Israel go out of any disposition to show them favour, only out of fear on account of further plagues, Exodus 11:1; 12:33.

[2] These two verses, when they say that the women of Israel were to ask the Egyptian women for silver, gold, and clothes, refer to 'the plundering' of the Egyptians. And because what is meant by this cannot at all be known except from a revelation describing things that take place in the next life - for the internal sense contains the kinds of things that take place among angels and spirits - the matter must therefore be discussed. Before the Lord's Coming the lower parts of heaven had been occupied by evil genii and spirits; but afterwards they were driven out from there and that region was given to those who belonged to the spiritual Church, see above in 6858. As long as the evil genii and spirits were there they were under constant watch by angels belonging to a higher heaven and were thereby restrained from committing evil deeds openly. At the present day too some who are more devious than others because they mislead people by their pretence of innocence and charity are under watch by celestial ones, and so long as they are under it they are held back from their unspeakable tricks. They are directly overhead; but the celestial angels under whose watch they are kept are even higher. This has allowed me to know what the situation was like of the evil genii and spirits who occupied the lower region of heaven before the Lord's Coming; during that time they were held back by angels belonging to a higher heaven from committing evil deeds openly.

[3] But as for the way in which they were held back from committing evil deeds openly, this too I have been allowed to know. They were kept in check by external restraints, which were fear of the loss of position and reputation, and fear that they would be deprived of places they hold in that region of heaven and would be thrust down into hell; and at that time good yet simple spirits were attached to them. It was like what happens with people in the world. Even though inwardly they may be devils those external restraints force them to keep up a pretence of honourableness and righteousness and to do good. And to ensure that they go on behaving in these ways spirits who are governed by simple good are attached to them. The situation was similar with the evil who were in the lower region of heaven before the Lord's Coming. At that time too they could be driven by selfish kinds of love to speak what was true and do what was good. They were not unlike wicked priests, indeed even very wicked ones, who inwardly are devils, but who can proclaim the teachings of their Church with such passion and seeming zeal that they move the hearts of their hearers to godliness. Yet all the while they are ruled by self-love and love of the world, for the thought of their own position and gain reigns in every part of them and is what fires them to proclaim those teachings in such a way. There are evil spirits present with them, ruled by the same kind of love and consequently thinking in the same kind of way, who lead them; but good yet simple spirits are attached to them. From all this one may recognize what the state of heaven was like before the Lord's Coming.

[4] But after the Lord's Coming the states of heaven and hell were completely altered; for then the evil genii and spirits who occupied the lower region of heaven were cast down and were replaced by those raised up there who belonged to the spiritual Church. At that time the evil who were cast down had the external restraints taken away from them, which, as stated above, were fear of the loss of position and gain and deprivation of places they hold in that region. They were thus left to their inner selves, which were entirely devilish and hellish, and so were banished to the hells. The removal of external restraints is effected in the next life by withdrawing the good spirits who have been attached to them; and when they have been withdrawn the evil can no more maintain any pretence of goodness, righteousness, or honourableness, but can only behave in accord with what they had been like inwardly in the world, that is, in accord with what they had really thought and desired, which they had concealed from others there, their only wish being to do what is evil. The good yet simple spirits who were withdrawn from those evil spirits were assigned or attached to those who belonged to the spiritual Church, to whom that region of heaven was given as a possession. This is why they were enriched with the truths and forms of good which the evil genii and spirits had had previously. Enrichment with truths and forms of good is effected in the next life by means of the attachment of spirits with whom truth and goodness are present; for communication is effected through them.

[5] These things are what are meant by the statement that the children of Israel would not go out of Egypt empty-handed, and that a woman should ask of her female neighbour, and of the female guest in her house, vessels of silver, vessels of gold, and clothes, and in so doing would plunder the Egyptians. Anyone can see that unless the kinds of things described above had been represented the Divine would never have commanded them to use that kind of guile against the Egyptians; for all behaviour like that is very far removed from the Divine. But since those people were completely representative they were allowed by the Divine, because such a thing would be done to the evil in the next life, to act in that kind of way. It should be recognized that very many things which were commanded by Jehovah or the Lord do not in the internal sense mean things that were commanded by Him but those that were permitted.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.