Bible

 

Maleachi 4

Studie

   

1 Want ziet, die dag komt, brandende als een oven, dan zullen alle hoogmoedigen, en al wie goddeloosheid doet, een stoppel zijn, en de toekomstige dag zal ze in brand zetten, zegt de HEERE der heirscharen, Die hun noch wortel, noch tak laten zal.

2 Ulieden daarentegen, die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen, als mestkalveren.

3 En gij zult de goddelozen vertreden; want zij zullen as worden onder de zolen uwer voeten, te dien dage, dien Ik maken zal, zegt de HEERE der heirscharen.

4 Gedenk der wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik hen bevolen heb op Horeb aan gans Israel, der inzettingen en rechten.

5 Ziet, Ik zende ulieden den profeet Elia, eer dat die grote en die vreselijke dag des HEEREN komen zal.

6 En hij zal het hart der vaderen tot de kinderen wederbrengen, en het hart der kinderen tot hun vaderen; opdat Ik niet kome, en de aarde met den ban sla.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9141

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9141. En het veld van een ander tot woestheid zal gesteld hebben; dat dit de vertering van de samenhangende goede dingen betekent, staat vast uit de betekenis van tot woestheid stellen, namelijk beroven door begeerten, dus verteren, waarover hierna; en uit de betekenis van in het veld van een ander, dus de samenhangende goedheden; het veld immers is de Kerk en de dingen die in het veld zijn, zijn de goedheden, nr. 9139, dus zijn de dingen in iemand anders veld, de verwante dingen die samenhangen; want de goedheden bij de mens gedragen zich zoals de geslachten op aarde en vandaar zijn er die in verschillende verwantschap en samenhang zijn, nr. 9079; de dingen die niet in hetzelfde huis zijn of in dezelfde familie die tezamen is, maar toch aanverwant, zijn die welke worden verstaan onder zijn in iemand anders veld.

Dat tot woestheid stellen beroven door de begeerten is en zo verteren, komt omdat met het woord, waarmee in de oorspronkelijke taal tot woestheid stellen wordt uitgedrukt, eigenlijk wordt aangeduid aansteken en verbranden, vandaar eveneens kaal grazen en verteren; en omdat daarvandaan de afleiding van dat woord is, wordt hier met tot woestheid stellen aangeduid de vertering die plaatsvindt door de begeerten; de begeerten immers bij de mens zijn vuren die verteren; er is immers bij de mens een vuur van het leven en een licht van het leven; het vuur van het leven is zijn liefde en het licht van het leven is zijn geloof; de liefde van het goede, dat wil zeggen, de liefde tot de Heer en de liefde jegens de naaste, maken het vuur van het leven bij de goede mens en bij de engel van de hemel en de liefde van het ware en het geloof van het ware maken het licht van het leven bij hen.

Maar de liefde van het boze, dat wil zeggen, de eigenliefde en de liefde van de wereld, maken het vuur van het leven bij de boze mens en bij de geesten van de hel en de liefde van het valse en het geloof van het valse maken het schijnsel van het leven bij hen; maar de liefde van het boze wordt in het Woord een verbranding van vuur genoemd, omdat het de dingen verbrandt en verteert die van de liefde van het goede en het ware zijn; dat de verbranding dat vuur is, zie de nrs. 1297, 1861, 5215, 9055.

Dat de vertering door de begeerten met dat woord in de oorspronkelijke taal wordt aangeduid, blijkt uit de volgende plaatsen, bij Jesaja: ‘Jehovah zal ten gerichte komen met de ouderen van Zijn volk en de vorsten ervan; gijlieden hebt de wijngaard verteerd [aangestoken]’, (Jesaja 3:14).

Bij dezelfde: ‘De adem van Jehovah, zoals een rivier van zwavel, verteert hem [steekt hem aan]’, (Jesaja 30:33); de rivier van zwavel zijn de valsheden vanuit de boosheden van de eigenliefde en de liefde van de wereld, nr. 2446.

Bij Ezechiël: ‘De bewoners van de steden van Israël zullen uitgaan en zij zullen aansteken en verbranden de wapenen en schild en rondas, met de boog en met de pijlen en met de stok van de hand en met de spies; zij zullen daarmee een vuur aansteken zeven jaren, zodat zij geen brandhout uit het veld zullen aandragen en uit de wouden houwen’, (Ezechiël 39:9,10); dus wordt de vertering en de verlating van het goede en het ware door de begeerten beschreven; maar wie zal dit zien, indien hij niet weet wat er wordt aangeduid met de bewoners van de steden van Israël en ook met de wapenen, het schild, de rondas, de boog met de pijlen, met de stok van de hand en de spies, met zeven jaren en met het brandhout uit het veld en de wouden?

Dat de bewoners de goedheden zijn, zie de nrs. 2268, 2451, 2463, 2712; dat de steden de waarheden zijn en vandaar de leerstellingen vanuit het Woord, nrs. 2268, 2449, 2943, 3216, 4492; dat Israël de Kerk is, nrs. 4286, 6426, 6637, vandaar zijn de bewoners van de steden van Israël de goedheden van de leerstellingen van de Kerk en in de tegengestelde zin die dingen verkeerd in boosheden en valsheden.

Dat het schild, de rondas, de pijlen die van de boog zijn, de waarheden van de leer uit het Woord zijn, waardoor er bescherming tegen de valsheden vanuit het boze is, nrs. 2686, 2709, 6421; dat de stok van de hand de macht van het ware vanuit het goede is, nrs. 4876, 7026; de spies eender, maar de innerlijke macht; dat zeven jaren de volle staat is, dus ten volle, nrs. 6508, 8976, dus is vuur aansteken zeven jaren, ten volle verteren door de begeerten; het brandhout uit het veld zijn de innerlijke goedheden van de Kerk, nrs. 3720, 8354 en dat het veld de Kerk is, nrs. 2971, 3766, 7502, 7571; en het brandhout uit de wouden zijn de uiterlijke goedheden, nrs. 3220, 9011.

Wanneer men deze dingen weet, dan kan men ook weten dat met die profetieën wordt beschreven de vertering van alle dingen die van de Kerk zijn door de begeerten, totdat er niets van het goede en het ware van de innerlijke en de uiterlijke Kerk over is, wat daarmee wordt aangeduid dat zij een vuur zullen aansteken zeven jaren, zodat zij geen brandhout uit het veld zullen aandragen, noch houwen uit de wouden.

Met hetzelfde woord wordt ook de vertering van het goede en het ware van de Kerk beschreven bij Maleachi: ‘Ziet, de dag is komende, brandende zoals een oven, waarop allen die onbeschaamd zondigen en alle werker der boosheid, een stoppel zullen zijn; en de komende dag zal hen verteren [aansteken], zei Jehovah Zebaoth, Die hun niet zal laten wortel of tak’, (Maleachi 4:1); de komende dag is de laatste tijd van de Kerk, wanneer de liefden van zich en van de wereld zullen regeren en zullen verteren alle waarheden en goedheden van de Kerk, totdat er niets over is van het innerlijke van de mens en in zijn uiterlijke; welke dingen daarmee worden aangeduid dat Hij hun niet zal laten wortel of tak; de wortel van het goede en het ware is in het innerlijke van de mens en de tak is in het uiterlijke; daaruit blijkt nu, dat met tot woestheid stellen de vertering door de begeerten wordt aangeduid; eender elders in het Woord.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl