Bible

 

Maleachi 2

Studie

   

1 En nu, gij priesters! tot u wordt dit gebod gezonden;

2 Indien gij het niet zult horen, en indien gij het niet zult ter harte nemen, om Mijn Naam eer te geven, zegt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik den vloek onder u zenden, en Ik zal uw zegeningen vervloeken; ja, Ik heb ook alrede elkeen derzelve vervloekt, omdat gij het niet ter harte neemt.

3 Ziet, Ik zal u het zaad verderven; en Ik zal drek op uw aangezichten strooien, den drek uwer feesten, zodat men u met denzelven wegnemen zal.

4 Dan zult gij weten, dat Ik dit gebod tot u gezonden heb; opdat Mijn verbond met Levi zij, zegt de HEERE der heirscharen.

5 Mijn verbond met hem was het leven, en de vrede; en Ik gaf hem die tot een vreze; en hij vreesde Mij, en hij werd om Mijns Naams wil verschrikt.

6 De wet der waarheid was in zijn mond, en er werd geen onrecht in zijn lippen gevonden; hij wandelde met Mij in vrede en in rechtmatigheid, en hij bekeerde er velen van ongerechtigheid.

7 Want de lippen der priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is een engel des HEEREN der heirscharen.

8 Maar gij zijt van den weg afgeweken, gij hebt er velen doen struikelen in de wet, gij hebt het verbond met Levi verdorven, zegt de HEERE der heirscharen.

9 Daarom heb Ik ook u verachtelijk en onwaard gemaakt voor het ganse volk, dewijl gij Mijn wegen niet houdt, maar het aangezicht aanneemt in de wet.

10 Hebben wij niet allen een Vader? Heeft niet een God ons geschapen? Waarom handelen wij dan trouwelooslijk de een tegen den ander, ontheiligende het verbond onzer vaderen?

11 Juda handelt trouwelooslijk, en er wordt een gruwel gedaan in Israel, en in Jeruzalem; want Juda ontheiligt de heiligheid des HEEREN, welke Hij liefheeft; want hij heeft de dochters eens vreemden gods getrouwd.

12 De HEERE zal den man, die zulks doet, uitroeien uit de hutten van Jakob, dien, die waakt, en dien, die antwoordt, en die den HEERE der heirscharen spijsoffer brengt.

13 Dit tweede doet gijlieden ook, dat gij het altaar des HEEREN bedekt met tranen, met wening en met zuchting; zodat Hij niet meer het spijsoffer aanschouwen, noch met welgevallen van uw hand ontvangen wil.

14 Gij nu zegt: Waarom? Daarom dat de HEERE een Getuige geweest is, tussen u en tussen de huisvrouw uwer jeugd, met dewelke gij trouwelooslijk handelt; daar zij toch uw gezellin, en de huisvrouw uws verbonds is.

15 Heeft Hij niet maar een gemaakt, hoewel Hij des geestes overig had? En waarom maar dien enen? Hij zocht een zaad Gods. Daarom, wacht u met uw geest, en dat niemand trouwelooslijk handele tegen de huisvrouw zijner jeugd.

16 Want de HEERE, de God Israels, zegt, dat Hij het verlaten haat, alhoewel hij den wrevel bedekt met Zijn kleed, zegt de HEERE der heirscharen; daarom wacht u met uw geest, dat gij niet trouwelooslijk handelt.

17 Gij vermoeit den HEERE met uw woorden; nog zegt gij: Waarmede vermoeien wij Hem? Daarmede, dat gij zegt: Al wie kwaad doet, is goed in de ogen des HEEREN, en Hij heeft lust aan zodanigen; of, waar is de God des oordeels?

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 565

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

565. En de draak vergrimde tegen de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de bevelen Gods bewaren en de getuigenis van Jezus Christus hebben, betekent de ontstoken haat - bij hen die geloven dat zij wijzen zijn vanwege de bevestigingen ten gunste van het mystieke Eén-zijn van het Goddelijke en het Menselijke van de Heer en ten gunste van de rechtvaardigmaking door het geloof-alleen - tegen hen die alleen de Heer erkennen als de God van hemel en aarde en dat de Decaloog de Wet van het Leven is, door de nieuwelingen aan te vallen met het voornemen om hen te verleiden.

Al deze dingen zijn bevat in die weinige woorden, omdat zij in een reeks volgen vanuit de voorafgaande woorden, waar gezegd wordt dat de aarde de vrouw te hulp kwam en haar mond opende en de stroom opslokte die de draak uit zijn mond had uitgeworpen, waarmee wordt aangeduid dat hun redeneringen vanuit de vlasheden tot niets vervielen, nr. 564; dus, dat zij tevergeefs hadden getracht de Nieuwe kerk te vernietigen; en daarom wordt daarmee, dat de draak tegen de vrouw vergrimde, die ontstoken haat en snuivende wraakzucht tegen de Kerk aangeduid; met de toorn van de draak wordt de haat aangeduid, nr. 558; met oorlog voeren wordt aangeduid door redeneringen vanuit valse dingen aanvallen en bestrijden, nr. 500; onder de overigen van haar zaad, die de bevelen Gods bewaren en de getuigenis van Jezus Christus hebben, worden verstaan de nieuwelingen die de leer over de Heer en over de Decaloog opnemen; wat de getuigenis van Jezus Christus is, zie de nrs. 6, 490.

Dat onder de draak hier degenen worden verstaan die geloven dat zij wijzen zijn vanwege de bevestigingen van het mystieke één-zijn van het Goddelijke en het Menselijke van de Heer en ten gunste van de rechtvaardigmaking door het geloof-alleen, is omdat dezen in de trots van de wijsheid zijn en weten te redeneren; en vanuit de trots gaat de haat voort en vanuit de haat de toorn en de wraakzucht tegen hen die niet eender geloven; onder het mystieke één-zijn, dat ook het hypostatische één-zijn wordt genoemd, worden verstaan hun verdichtsels ten aanzien van de invloeiing en de werking van de Goddelijkheid in het Menselijke van de Heer zoals in een ander mens, niet wetende dat God en Mens, of het Goddelijke en het Menselijke in de Heer, niet zijn twee maar één Persoon, verenigd zoals de ziel en het lichaam, volgens de in de gehele wereld aanvaarde leer die de naam van Athanasius heeft; maar het is onnodig om hun verdichtsels ten aanzien van het mystieke één-zijn aan te voeren, omdat zij ongerijmd zijn.

Dat onder het zaad van de vrouw hier degenen worden verstaan die van de Nieuwe Kerk en in de ware dingen van haar leer zijn, kan vaststaan uit de betekenis van het zaad in de volgende plaatsen:

‘Hun zaad zal bekend worden onder de natiën en hun nakomelingen in het midden der volken; allen die hen zien, zullen hen erkennen dat zij zijn een zaad hetwelk Jehovah gezegend heeft’, (Jesaja 61:9).

‘Het zaad der gezegenden van Jehovah zijn zij’, (Jesaja 65:23).

‘Gelijkerwijs de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, welke Ik maken zal, vóór Mij zullen staan, alzo zal ulieder zaad staan’, (Jesaja 66:22).

‘Het zaad dat Hem zal dienen, zal de Heer geteld worden ten geslachte’, (Psalm 22:31).

‘Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en tussen het zaad der vrouw’, (Genesis 3:15).

‘Zocht er één het zaad Gods’, (Maleachi 2:15).

‘Zie, de dagen zullen komen, waarop Ik zal bezaaien het huis van Israël en het huis van Jehudah, met zaad des mensen’, (Jeremia 31:27).

‘Indien Hij Zijn ziel tot schuld gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien’, (Jesaja 53:10).

‘Vrees niet, omdat Ik met u ben; uit het oosten zal Ik uw zaad aanbrengen’, (Jesaja 43:5, 6).

‘Ter rechter en ter linker zult gij uitbreken en uw zaad zal de natiën erven’, (Jesaja 54:3).

‘Ik had u geplant, een edele wijnstok, zaad der waarheid; hoe zijt gij Mij verkeerd in ranken van een vreemde wijnstok’, (Jeremia 2:21).

‘Hun vrucht zal Ik van de aarde verdoen en hun zaad van de zonen des mensen’, (Psalm 21:11).

‘Het zaad zijn de zonen des koninkrijks’, (Mattheüs 13:38).

Iets eenders wordt aangeduid met ‘het zaad Israëls’, omdat Israël de Kerk is, (Jesaja 41:8, 9; 44:3; Jeremia 23:8; 31:35, 36); iets eenders ook met ‘het zaad Davids’, omdat David de Heer is, (Jeremia 30:10; 33:22, 25, 26; Psalm 89:4, 5, 30).

Iets eenders ook met ‘het zaad des velds’, omdat het veld de Kerk aanduidt, op vele plaatsen.

Het tegengestelde wordt echter aangeduid met ‘het zaad der bozen’, (Jesaja 1:4; 14:20; 57:3, 4) en door ‘het zaad der slang’, (Genesis 3:15).

565. [a]. En ik stond op het zand der zee, betekent zijn geestelijk natuurlijke staat nu, zodanig als hij is voor hen die in de eerste of laatste hemel zijn.

Met het zand der zee wordt die staat aangeduid, omdat met de zee het uiterlijke van de Kerk wordt aangeduid; deze staat wordt geestelijk natuurlijk genoemd, zodanig als hij is voor hen die in de eerste of de laatste hemel zijn; daarvóór was hij boven in de hemel geweest, waar hij de draak zag en diens strijd met Michaël, dat hij werd neergeworpen en dat hij de vrouw vervolgde; maar nu, nu de draak is neergeworpen en er in wat volgt over hem wordt gehandeld, werd Johannes in de geest neergelaten, vanwege de oorzaak dat hij nog meer dingen zou zien ten aanzien van de draak beneden de hemelen en die beschrijven in welke staat hij het tweetal beesten zag: het ene vanuit de zee en het andere vanuit de aarde opklimmend, dit had hij niet vanuit de hemel kunnen zien, aangezien het niet enige engel wordt toegestaan vanuit de hemel in de lagere gebieden te schouwen; maar het is hem wel geoorloofd om, indien hij dat verlangt, neer te dalen.

Men moet weten, dat in de geestelijke wereld de plaats overeenstemt met de staat; niet immers kan wie ook ergens anders zijn dan waar de staat van zijn leven is; en omdat Johannes nu stond op het zand der zee, volgt dat zijn staat nu geestelijk natuurlijk was.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl