Bible

 

Maleachi 1

Studie

1 De last van het woord des HEEREN tot Israel, door den dienst van Maleachi.

2 Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE; maar gij zegt: Waarin hebt Gij ons liefgehad? Was niet Ezau Jakobs broeder? spreekt de HEERE; nochtans heb Ik Jakob liefgehad.

3 En Ezau heb Ik gehaat; en Ik heb zijn bergen gesteld tot een verwoesting, en zijn erve voor de draken der woestijn.

4 Ofschoon Edom zeide: Wij zijn verarmd, doch wij zullen de woeste plaatsen weder bouwen; alzo zegt de HEERE der heirscharen: Zullen zij bouwen, zo zal Ik afbreken; en men zal hen noemen: Landpale der goddeloosheid, en een volk, op hetwelk de HEERE vergramd is tot in eeuwigheid.

5 En uw ogen zullen het zien, en gijlieden zult zeggen: De HEERE zij groot gemaakt, van de landpale Israels af!

6 Een zoon zal den vader eren, en een knecht zijn heer; ben Ik dan een vader, waar is Mijn eer? En ben Ik een Heere, waar is Mijn vreze? zegt de Heere der heirscharen tot u, o priesters, verachters Mijns Naams! Maar gij zegt: Waarmede verachten wij Uw Naam?

7 Gij brengt op Mijn altaar verontreinigd brood, en zegt: Waarmede verontreinigen wij U? Daarmede, dat gij zegt: Des HEEREN tafel is verachtelijk.

8 Want als gij wat blinds aanbrengt om te offeren, het is bij u niet kwaad; en als gij wat kreupels of wat kranks aanbrengt, het is niet kwaad! Brengt dat toch uw vorst; zal hij een welgevallen aan u hebben? of zal hij uw aangezicht opnemen? zegt de HEERE der heirscharen.

9 Nu dan, smeekt toch het aangezicht van God, dat Hij ons genadig zij; zulks is van uw hand geschied, zal Hij uw aangezicht opnemen? zegt de HEERE der heirscharen?

10 Wie is er ook onder u, die de deuren om niet toesluit? En gij steekt het vuur niet aan op Mijn altaar om niet. Ik heb geen lust aan u, zegt de HEERE der heirscharen, en het spijsoffer is Mij van uw hand niet aangenaam.

11 Maar van den opgang der zon tot haar ondergang, zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen.

12 Maar gij ontheiligt dien, als gij zegt: Des HEEREN tafel is ontreinigd, en haar inkomen, haar spijs is verachtelijk.

13 Nog zegt gij: Ziet, wat een vermoeidheid! maar gij zoudt het kunnen wegblazen, zegt de HEERE der heirscharen; gij brengt ook hetgeen geroofd is, en dat kreupel en krank is; gij brengt ook spijsoffer; zou Mij zulks aangenaam zijn van uw hand? zegt de HEERE.

14 Ja, vervloekt zij de bedrieger, die een mannetje in zijn kudde heeft, en den Heere belooft, en offert, dat verdorven is! want Ik ben een groot Koning, zegt de Heere der heirscharen, en Mijn Naam is vreselijk onder de heidenen.

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 778

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

778. En wijn en olie en meelbloem en tarwe, betekent dat zij niet langer een eredienst hebben vanuit de hemelse ware en goede dingen, omdat zij niet binnenin de eredienst de dingen hebben die met de eerdergenoemde overeenstemmen.

Dit is eender aan de dingen die eerder zijn gezegd, met dit verschil alleen, dat met deze de hemelse goede en ware dingen worden aangeduid, die hemels worden genoemd en geestelijk zijn, nr. 773; en dat deze dingen, omdat zij die niet hebben, ook niet in de eredienst van hen zijn; want, zoals eerder is gezegd, de goede en ware dingen van de leer zijn in de eredienst zoals de ziel in het lichaam en daarom is een eredienst zonder die een onbezielde eredienst die in de uiterlijke dingen heilig is, maar waarin niet enig heilig innerlijke is.

Dat de wijn het ware vanuit het goede van de liefde betekent, nr. 316; dat de olie het goede van de liefde betekent, zal men in het volgende artikel zien; met de meelbloem wordt het hemels ware aangeduid en met de tarwe wordt het hemels goede aangeduid.

Dat met de wijn, de olie, de meelbloem en de tarwe, de ware en de goede dingen van de eredienst worden aangeduid, is omdat daaruit de drankoffers en de spijsoffers bestonden, die tezamen met de slachtoffers op het altaar werden geofferd en met de slachtoffers en met de gaven die op het altaar werden geofferd, wordt de eredienst aangeduid; de eredienst immers bestond voornamelijk daarin, dat de drankoffers die wijn waren, op het altaar tezamen met de slachtoffers geofferd werden; dit kan men zien in, (Exodus 29:40; Leviticus 23:12, 13, 18, 19; Numeri 15:2-15; 28:11-15, 18; 29:1-7; Jesaja 57:6; 65:11; Jeremia 7:18; 44:17-19; Ezechiël 20:28; Joël 1:9; Psalm 16:4; Deuteronomium 32:38).

Dat ook de olie op het altaar tezamen met de slachtoffers werd geofferd, (Exodus 29:40; Numeri 15:2-15; 28:1).

Dat de spijsoffers, die uit tarwebloem waren, tezamen met de slachtoffers op het altaar werden geofferd, (Exodus 29:40; Leviticus 2:1-13; 5:11-13; 6:7-14; 7:9-13; 23:12, 13, 17; Numeri 6:14-21; 15:2-15; 18:8-20; 28:1-15; 29:1-7; Jeremia 33:18; Ezechiël 16:13, 19; Joël 1:9; Maleachi 1:10, 11; Psalm 141:2).

De broden der aangezichten of de toonbroden op de tafel in de tabernakel waren ook bereid uit tarwebloem, (Leviticus 23:17; 24:5-9).

Hieruit kan men zien, dat deze vier: wijn, olie, bloem en tarwe, heilige en hemelse dingen van de eredienst waren.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl