Bible

 

Leviticus 9

Studie

   

1 En het geschiedde op den achtsten dag, dat Mozes riep Aaron en zijn zonen, en de oudsten van Israel;

2 En hij zeide tot Aaron: Neem u een kalf, een jong rund, ten zondoffer, en een ram ten brandoffer, die volkomen zijn; en breng ze voor het aangezicht des HEEREN.

3 Daarna spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Neemt een geitenbok ten zondoffer, en een kalf, en een lam, eenjarig, volkomen, ten brandoffer;

4 Ook een os en ram ten dankoffer, om voor het aangezicht des HEEREN te offeren; en spijsoffer met olie gemengd; want heden zal de HEERE u verschijnen.

5 Toen namen zij hetgeen Mozes geboden had, brengende dat tot voor aan de tent der samenkomst; en de gehele vergadering naderde, en stond voor het aangezicht des HEEREN.

6 En Mozes zeide: Deze zaak, die de HEERE geboden heeft, zult gij doen; en de heerlijkheid des HEEREN zal u verschijnen.

7 En Mozes zeide tot Aaron: Nader tot het altaar, en maak uw zondoffer toe; en uw brandoffer toe; en doe verzoening voor u en voor het volk; maak daarna de offerande des volks toe, en doe de verzoening voor hen, gelijk als de HEERE geboden heeft.

8 Toen naderde Aaron tot het altaar, en slachtte het kalf des zondoffers, dat voor hem was.

9 En de zonen van Aaron brachten het bloed tot hem, en hij doopte zijn vinger in dat bloed, en deed het op de hoornen des altaars; daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars.

10 Maar het vet, en de nieren, en het net van de lever van het zondoffer heeft hij op het altaar aangestoken, gelijk als de HEERE Mozes geboden had.

11 Doch het vlees, en de huid verbrandde hij met vuur buiten het leger.

12 Daarna slachtte hij het brandoffer; en de zonen van Aaron leverden aan hem het bloed; en hij sprengde dat rondom op het altaar.

13 Ook leverden zij aan hem het brandoffer in zijn stukken, met het hoofd; en hij stak het aan op het altaar.

14 En hij wies het ingewand en de schenkelen; en hij stak ze aan op het brandoffer, op het altaar.

15 Daarna deed hij de offerande des volks toebrengen; en nam den bok des zondoffers, die voor het volk was, en slachtte hem, en bereidde hem ten zondoffer, gelijk het eerste.

16 Verder deed hij het brandoffer toebrengen, en maakte dat toe naar het recht.

17 En hij deed het spijsoffer toebrengen, en vulde daarvan zijn hand, en stak het aan op het altaar, behalve het morgenbrandoffer.

18 Daarna slachtte hij den os, en den ram ten dankoffer, dat voor het volk was; en de zonen van Aaron leverden het bloed aan hem, hetwelk hij rondom op het altaar sprengde;

19 En het vet van den os, en van den ram, den staart, en wat het ingewand bedekt, en de nieren, en het net der lever;

20 En zij legden het vet op de borsten; en hij stak dat vet aan op het altaar.

21 Maar de borsten en den rechterschouder bewoog Aaron ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN, gelijk als Mozes geboden had.

22 Daarna hief Aaron zijn handen op tot het volk, en zegende hen; en hij kwam af, nadat hij het zondoffer, en brandoffer, en dankoffer gedaan had.

23 Toen ging Mozes met Aaron in de tent der samenkomst; daarna kwamen zij uit, en zegenden het volk; en de heerlijkheid des HEEREN verscheen al het volk.

24 Want een vuur ging uit van het aangezicht des HEEREN, en verteerde op het altaar het brandoffer, en het vet. Als het ganse volk dit zag, zo juichten zij, en vielen op hun aangezichten.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalypse Explained # 318

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 1232  
  

318. Which are the seven spirits of God, sent forth into all the earth, signifies that all wisdom and intelligence in heaven and in the church are therefrom. This is evident from the signification of "the seven spirits of God," as being Divine truth proceeding from the Lord (of which above, n. 183; and as they signify Divine truth proceeding from the Lord, they also signify the Divine wisdom or omniscience. It is evident also from the signification of "sent forth into all the earth," as being that this is the source of all wisdom and intelligence in heaven and in the church. "To be sent forth" signifies to be communicated, and "all the earth" signifies the church both in the heavens and on earth (See above, n. 304). Thence is clear why it is said that "the seven eyes of the Lamb were the seven spirits of God, sent forth into all the earth," for "seven eyes" signify the omniscience that the Lord has from Divine good through Divine truth. From this are all wisdom and intelligence, because man cannot from himself understand truth and relish good, but only from the Lord; and all wisdom and intelligence are of truth from good. Unless wisdom and intelligence be formed from it, they are not wisdom and intelligence, but folly and insanity, which appear before the ignorant and the evil like wisdom and intelligence, because of their being able to speak and reason from the memory. For what is man's own [proprium] is nothing but evil and falsity; his own voluntary [proprium ejus voluntarium] is evil, and his own intellectual therefrom [proprium ejus intellectuale] is falsity; whatever therefore is from man's own [ex proprio] is contrary to wisdom and intelligence; and what is contrary to wisdom is folly, and what is contrary to intelligence is insanity. From this it can be seen that unless man is elevated by the Lord from his selfhood [a suo proprio], which is done when he receives Divine truth not only in the memory but also in the life, it is utterly impossible for him to be wise and intelligent. But this elevation by the Lord from the selfhood [a proprio] is not apparent to man, nor is it perceived by him while he is in the world, but it first becomes apparent when he comes into his spirit, and this takes place when his spirit has been separated from his material body; but even then it is perceived only by those who come into heaven. It is said wisdom and intelligence, because wisdom is of truth from good, for man then relishes good in truth; but intelligence is of truth through which good comes, for then man has not yet a relish for good in truth, but is affected by truth because it is truth. Those who are in the Lord's celestial kingdom are in wisdom, because they are in truths from good; but those who are in the Lord's spiritual kingdom are in intelligence, because they are in truths through which good comes. (But of those who are in truths through which good comes, see in The Doctrine of the New Jerusalem 23; and of those who are in truths from good, n. 24 and of the celestial kingdom and the spiritual kingdom, in the work on Heaven and Hell 20-28.)

  
/ 1232  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for their permission to use this translation.