Bible

 

Jozua 5

Studie

   

1 En het geschiedde, toen al de koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan westwaarts, en al de koningen der Kanaanieten, die aan de zee waren, hoorden, dat de HEERE de wateren van de Jordaan had uitgedroogd, voor het aangezicht der kinderen Israels, totdat wij daardoor gegaan waren; zo versmolt hun hart, en er was geen moed meer in hen, voor het aangezicht der kinderen Israels.

2 Te dier tijd sprak de HEERE tot Jozua: Maak u stenen messen, en besnijd wederom de kinderen Israels ten tweeden maal.

3 Toen maakte zich Jozua stenen messen, en besneed de kinderen Israels op den heuvel der voorhuiden.

4 Dit nu was de oorzaak, waarom hen Jozua besneed: al het volk, dat uit Egypte getogen was, de manspersonen, alle krijgslieden, waren gestorven in de woestijn, op den weg, nadat zij uit Egypte getogen waren.

5 Want al het volk, dat er uittoog, was besneden; maar al het volk, dat geboren was in de woestijn op den weg, nadat zij uit Egypte getrokken waren, hadden zij niet besneden.

6 Want de kinderen Israels wandelden veertig jaren in de woestijn, totdat vergaan was het ganse volk der krijgslieden, die uit Egypte gegaan waren; die de stem des HEEREN niet gehoorzaam geweest waren, denwelken de HEERE gezworen had, dat Hij hun niet zoude laten zien het land, hetwelk de HEERE hun vaderen gezworen had ons te zullen geven, een land vloeiende van melk en honig.

7 Maar hun zonen heeft Hij aan hun plaats gesteld; die heeft Jozua besneden, omdat zij de voorhuid hadden; want zij hadden hen op den weg niet besneden.

8 En het geschiedde, als men een einde gemaakt had van al dat volk te besnijden, zo bleven zij in hun plaats in het leger, totdat zij genezen waren.

9 Verder sprak de HEERE tot Jozua: Heden heb Ik den smaad van Egypte van ulieden afgewenteld; daarom noemde men den naam dier plaats Gilgal, tot op dezen dag.

10 Terwijl de kinderen Israels te Gilgal gelegerd lagen, zo hielden zij het pascha op den veertienden dag derzelver maand, in den avond, op de vlakke velden van Jericho.

11 En zij aten van het overjarige koren des lands, des anderen daags van het pascha, ongezuurde broden en verzengde aren, even op dienzelven dag.

12 En het Manna hield op des anderen daags, nadat zij van des lands overjarige koren gegeten hadden; en de kinderen Israels hadden geen Manna meer, maar zij aten in hetzelve jaar van de inkomst des lands Kanaan.

13 Voorts geschiedde het, als Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden?

14 En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des HEEREN: Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?

15 Toen zeide de Vorst van het heir des HEEREN tot Jozua: Trek uw schoenen af van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8595

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8595. En Mozes zei tot Jozua; dat dit de Goddelijke invloeiing in het strijdende ware betekent, staat vast uit de betekenis van zeggen, hier de invloeiing, omdat het is in het strijdende ware, dat door Jozua wordt uitgebeeld; dat het de Goddelijke invloeiing is, komt omdat door Mozes het Goddelijk Ware wordt uitgebeeld, dat wil zeggen, het Ware dat rechtstreeks uit de Heer voortgaat; dit Ware vloeit, omdat het zuiver Goddelijk is, in de waarheden van het geloof in, welke dan ook en maakt dat zij waar zijn; en uit de uitbeelding van Jozua, te weten het strijdende ware; dat Jozua het strijdende ware is, staat hieruit vast dat het hem bevolen werd dat hij tegen Amalek zou strijden, dat wil zeggen, tegen de valsheden vanuit het innerlijk boze; tegen dat zal het ware strijden, dat strijdend is geworden door de invloeiing van het Goddelijk Ware; het Goddelijk Ware Zelf dat rechtstreeks uit de Heer voortgaat, is niet strijdend, maar vreedzaam, want het is de Vrede zelf; het gaat immers voort uit het Goddelijk Goede van de Goddelijke Liefde van de Heer; maar opdat dit strijdend wordt, vloeit het in bij zulke engelen die in de brandende ijver voor het ware en het goede zijn en vanuit die ijver aangespoord strijden; vandaar het strijdende ware dat door Jozua wordt uitgebeeld.

Omdat dit ware door Jozua werd uitgebeeld, werd hij daarom ook leider over de zonen Israëls na Mozes en leidde hij hen in het land Kanaän binnen en streed hij met de natiën daar; vandaar eveneens verscheen hem, toen hij in het land Kanaän kwam, de engel van Jehovah met het uitgetrokken zwaard in de hand en noemde zich de vorst van het leger van Jehovah, (Jozua 5:13-15); met het uitgetrokken zwaard in de hand wordt het strijdende Goddelijk Ware in zijn macht aangeduid.

Dat het zwaard het strijdende ware is, zie de nrs. 2799, 4499; en dat het uitgetrokken zwaard is het ware dat aanhoudend strijdt tegen de valsheden en de boosheden, nr. 8294; en dat de hand de macht is, nrs. 878, 4931-4937, 7518, 8050, 8153; en verder dat met de natiën in het land Kanaän de valsheden en boosheden worden aangeduid, waartegen moet worden gestreden, nr. 8054.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl