Bible

 

Jozua 5

Studie

   

1 En het geschiedde, toen al de koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan westwaarts, en al de koningen der Kanaanieten, die aan de zee waren, hoorden, dat de HEERE de wateren van de Jordaan had uitgedroogd, voor het aangezicht der kinderen Israels, totdat wij daardoor gegaan waren; zo versmolt hun hart, en er was geen moed meer in hen, voor het aangezicht der kinderen Israels.

2 Te dier tijd sprak de HEERE tot Jozua: Maak u stenen messen, en besnijd wederom de kinderen Israels ten tweeden maal.

3 Toen maakte zich Jozua stenen messen, en besneed de kinderen Israels op den heuvel der voorhuiden.

4 Dit nu was de oorzaak, waarom hen Jozua besneed: al het volk, dat uit Egypte getogen was, de manspersonen, alle krijgslieden, waren gestorven in de woestijn, op den weg, nadat zij uit Egypte getogen waren.

5 Want al het volk, dat er uittoog, was besneden; maar al het volk, dat geboren was in de woestijn op den weg, nadat zij uit Egypte getrokken waren, hadden zij niet besneden.

6 Want de kinderen Israels wandelden veertig jaren in de woestijn, totdat vergaan was het ganse volk der krijgslieden, die uit Egypte gegaan waren; die de stem des HEEREN niet gehoorzaam geweest waren, denwelken de HEERE gezworen had, dat Hij hun niet zoude laten zien het land, hetwelk de HEERE hun vaderen gezworen had ons te zullen geven, een land vloeiende van melk en honig.

7 Maar hun zonen heeft Hij aan hun plaats gesteld; die heeft Jozua besneden, omdat zij de voorhuid hadden; want zij hadden hen op den weg niet besneden.

8 En het geschiedde, als men een einde gemaakt had van al dat volk te besnijden, zo bleven zij in hun plaats in het leger, totdat zij genezen waren.

9 Verder sprak de HEERE tot Jozua: Heden heb Ik den smaad van Egypte van ulieden afgewenteld; daarom noemde men den naam dier plaats Gilgal, tot op dezen dag.

10 Terwijl de kinderen Israels te Gilgal gelegerd lagen, zo hielden zij het pascha op den veertienden dag derzelver maand, in den avond, op de vlakke velden van Jericho.

11 En zij aten van het overjarige koren des lands, des anderen daags van het pascha, ongezuurde broden en verzengde aren, even op dienzelven dag.

12 En het Manna hield op des anderen daags, nadat zij van des lands overjarige koren gegeten hadden; en de kinderen Israels hadden geen Manna meer, maar zij aten in hetzelve jaar van de inkomst des lands Kanaan.

13 Voorts geschiedde het, als Jozua bij Jericho was, dat hij zijn ogen ophief, en zag toe, en ziet, er stond een Man tegenover hem, Die een uitgetogen zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot Hem: Zijt Gij van ons, of van onze vijanden?

14 En Hij zeide: Neen, maar Ik ben de Vorst van het heir des HEEREN: Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde en aanbad, en zeide tot Hem: Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?

15 Toen zeide de Vorst van het heir des HEEREN tot Jozua: Trek uw schoenen af van uw voeten; want de plaats, waarop gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 397

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

397. En de zeven engelen hebbende de zeven bazuinen bereidden zich om te bazuinen, betekent dat zij voorbereid en aangegord waren om de staat van de Kerk te onderzoeken en vandaar van de levens bij hen voor wie de godsdienst het geloof-alleen is.

Wat met de bazuinen wordt aangeduid, staat vast uit het ingestelde gebruik ervan bij de zonen Israëls, waarover het volgende bij Mozes:

‘Jehovah sprak tot Mozes, dat hij maken zou zilveren trompetten voor de samenroeping der vergadering en voor het optrekken der kampen; en dat zij daarmee geschal zouden maken in de dagen der vreugde, in de feesten, in de nieuwe manen, over de brandoffers en de slachtoffers; voorts dat zij, wanneer zij in de krijg kwamen tegen de hen bestokende vijanden, zouden samenroepen met de trompetten en dat zij dan in de gedachtenis zouden komen vóór Jehovah God en van de vijanden gered zouden worden’, (Numeri 19:1-10; hieruit kan men zien, wat er wordt aangeduid met de trompetten blazen; dat hier daarmee ‘dat de zeven engelen bazuinden’, wordt aangeduid het onderzoek en de openbaring hoedanig de staat van de Kerk is bij hen voor wie de godsdienst het geloof-alleen is, blijkt uit de afzonderlijke dingen van dit hoofdstuk en uit de afzonderlijke dingen van de volgende hoofdstukken tot en met het zestiende, in de geestelijke zin verstaan.

Uit het gebruik van de trompetten bij de zonen Israëls kan men ook zien, wat met de trompetten en met die doen schallen wordt aangeduid in de volgende plaatsen:

‘Blaast de bazuin in Zion en blaast op de berg der heiligheid, omdat de dag van Jehovah komt’, (Joël 2:1, 2).

‘Jehovah zal over hen verschijnen en Zijn pijl zal zoals een bliksem uitgaan en de Heer Jehovih zal de bazuin blazen’, (Zacharia 9:14).

‘Jehovah zal zoals een leeuw uitgaan en geschal maken’, (Jesaja 42:13).

‘Te dien dage zal met een grote bazuin geblazen worden en zullen zij komen die vergaan in het land van Aschur en de heengedrevenen in het land van Egypte en zullen zich nederbuigen voor Jehovah, op de berg der heiligheid’, (Jesaja 27:13).

‘Hij zal engelen zenden met grote stem der trompet en zij zullen zijn uitverkorenen bijeenvergaderen uit de vier winden, van de grenzen der hemelen tot de grenzen ervan’, (Mattheüs 24:31).

‘Gezegend het volk, zij die het geschal kennen, o Jehovah, in het licht van Uw aangezichten zullen zij wandelen’, (Psalm 89:16).

‘Wanneer de morgensterren zingen en de zonen Gods geschal maken’, (Job 38:7).

Aangezien de klanken van de trompetten zulke dingen betekenen en in de Israëlitische Kerk alle dingen zich naar het leven vertoonden volgens de overeenstemmingen en vandaar volgens de betekenissen, heeft het daarom ook plaatsgevonden dat ‘toen Jehovah op de berg Sinaï nederdaalde, er stemmen waren en bliksemen en een zware wolk en de hevige stem van een bazuin; en de stem van de bazuin gaande en zich zeer versterkende en het volk in het legerkamp sidderde zeer’, (Exodus 19:16-25).

Daarom gebeurde het ook dat ‘toen de driehonderd met Gideon de bazuinen bliezen tegen Midian, het zwaard van de man toen was tegen de genoot en zij wegvluchtten’, (Richteren 7:16-22); evenzo dat de twaalfduizend vanuit de zonen Israëls met de vaten der heiligheid en met de trompetten in de handen Midian overwonnen’, (Numeri 31:1-8).

En ook dat ‘de muur van Jericho neerviel, nadat de zeven priesters met de zeven bazuinen zevenmaal rondom de stad waren gegaan’, (Jozua 6:1-29).

En daarom wordt bij Jeremia gezegd:

‘Maakt geschal tegen Babel rondom, haar muren zij afgebroken’, (Jeremia 50:15); en bij Zefanja:

‘Dag der duisternis en der donkerheid, dag der bazuin en des geklanks over de versterkte steden’, (Zefanja 1:15, 16).

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl