Bible

 

Jozua 16

Studie

   

1 Daarna kwam het lot der kinderen van Jozef uit: van de Jordaan bij Jericho, aan het water van Jericho, oostwaarts, de woestijn opgaande van Jericho, door het gebergte Beth-El;

2 En het komt van Beth-El uit naar Luz; en het gaat door tot de landpale des Archiets, tot Ataroth toe;

3 En het gaat af tegen het westen naar de landpale Jafleti, tot aan de landpale van het benedenste Beth-horon, en tot Gezer; en haar uitgangen zijn aan de zee.

4 Alzo hebben hun erfdeel bekomen de kinderen van Jozef, Manasse en Efraim.

5 De landpale nu der kinderen van Efraim, naar hun huisgezinnen, is deze: te weten, de landpale huns erfdeels was oostwaarts Atroth-Addar tot aan het bovenste Beth-Horon.

6 En deze landpale gaat uit tegen het westen bij Michmetath, van het noorden, en deze landpale keert zich om tegen het oosten naar Thaanath-Silo, en gaat door dezelve van het oosten naar Janoah;

7 En komt af van Janoah naar Ataroth en Naharoth, en stoot aan Jericho, en gaat uit aan de Jordaan.

8 Van Tappuah gaat deze landpale westwaarts naar de beek Kana, en haar uitgangen zijn aan de zee. Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Efraim, naar hun huisgezinnen.

9 En de steden, die afgezonderd waren voor de kinderen van Efraim, waren in het midden van het erfdeel der kinderen van Manasse, al die steden en haar dorpen.

10 En zij verdreven de Kanaanieten niet, die te Gezer woonden; alzo woonden die Kanaanieten in het midden der Efraimieten tot op dezen dag; maar zij waren onder schatting dienende.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Arcana Coelestia # 6860

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

6860. And the Hivite, and the Jebusite. That this signifies by idolatry in which there is somewhat of good and truth, is evident from the representation of the Hivite, as being idolatry in which there is somewhat of good; and from the representation of the Jebusite, as being idolatry in which there is somewhat of truth. That such things are signified by these nations, can be seen from the fact that it was permitted that a covenant should be made with the Gibeonites by Joshua and the elders (Josh. 9:3); and that they were made hewers of wood and drawers of water for the house of God (verses 23-27, 27); that these were Hivites see verse 7, and 11:19. That by the Jebusites are represented those who were in idolatry, but in which there was somewhat of truth, can be seen from the fact that the Jebusites were long tolerated in Jerusalem, and were not driven out of it (Josh. 15:63; 18:28; 2 Samuel 5:6-10).

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.