Bible

 

Jozua 1

Studie

1 Het geschiedde nu, na den dood van Mozes, den knecht des HEEREN, dat de HEERE tot Jozua, den zoon van Nun, den dienaar van Mozes, sprak, zeggende:

2 Mijn knecht Mozes is gestorven; zo maak u nu op, trek over deze Jordaan, gij en al dit volk, tot het land, dat Ik hun, den kinderen Israels, geve.

3 Alle plaats, waarop ulieder voetzool treden zal, heb Ik u gegeven, gelijk als Ik tot Mozes gesproken heb.

4 Van de woestijn en dezen Libanon af tot aan de grote rivier, de rivier Frath, het ganse land der Hethieten, en tot aan de grote zee, tegen den ondergang der zon, zal ulieder landpale zijn.

5 Niemand zal voor uw aangezicht bestaan al de dagen uws levens; gelijk als Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn; Ik zal u niet begeven, en zal u niet verlaten.

6 Wees sterk en heb goeden moed! want gij zult dit volk dat land erfelijk doen bezitten, dat Ik hun vaderen heb gezworen hun te geven.

7 Alleenlijk wees sterk en heb zeer goeden moed, dat gij waarneemt te doen naar de ganse wet, welke Mozes, Mijn knecht, u geboden heeft, en wijk daarvan niet, ter rechter hand noch ter linkerhand, opdat gij verstandelijk handelt alom, waar gij zult gaan;

8 Dat het boek dezer wet niet wijke van uw mond, maar overleg het dag en nacht, opdat gij waarneemt te doen naar alles, wat daarin geschreven is; want alsdan zult gij uw wegen voorspoedig maken, en alsdan zult gij verstandelijk handelen.

9 Heb Ik het u niet bevolen? wees sterk en heb goeden moed, en verschrik niet, en ontzet u niet; want de HEERE, uw God, is met u alom, waar gij heengaat.

10 Toen gebood Jozua den ambtlieden des volks, zeggende:

11 Gaat door het midden des legers, en beveelt het volk, zeggende: Bereidt teerkost voor ulieden; want binnen nog drie dagen zult gijlieden over deze Jordaan gaan, dat gij ingaat, om te erven het land, hetwelk de HEERE, uw God, ulieden geeft om te beerven.

12 En Jozua sprak tot de Rubenieten en Gadieten, en den halven stam van Manasse, zeggende:

13 Gedenkt aan het woord, hetwelk Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden geboden heeft, zeggende: De HEERE, uw God, geeft ulieden rust, en Hij geeft u dit land;

14 Laat uw vrouwen, uw kleine kinderen, en uw vee blijven in het land, dat Mozes ulieden aan deze zijde van de Jordaan gegeven heeft; maar gijlieden zult gewapend trekken, voor het aangezicht uwer broederen, alle strijdbare helden, en zult hen helpen;

15 Totdat de HEERE uw broederen rust geve, als ulieden, en dat zij ook erfelijk bezitten het land, dat de HEERE, uw God, hun geeft; alsdan zult gijlieden wederkeren tot het land uwer erfenis, en zult het erfelijk bezitten, dat Mozes, de knecht des HEEREN, ulieden gegeven heeft, aan deze zijde van de Jordaan, tegen den opgang der zon.

16 Toen antwoordden zij Jozua, zeggende: Al wat gij ons geboden hebt, zullen wij doen, en alom, waar gij ons zenden zult, zullen wij gaan.

17 Gelijk wij in alles naar Mozes hebben gehoord, alzo zullen wij naar u horen; alleenlijk dat de HEERE, uw God, met u zij, gelijk als Hij met Mozes geweest is!

18 Alle man, die uw mond wederspannig wezen zal, en uw woorden niet horen zal in alles, wat gij hem gebieden zult, die zal gedood worden, alleenlijk wees sterk en heb goeden moed!

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 505

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

505. En zien zullen zij vanuit de volken en stammen en tongen en natiën hun lichamen drie dagen en een halve, betekent, wanneer allen die in de valse dingen van de leer en daaruit in de boze dingen van het leven vanuit het geloof-alleen waren en zullen zijn bij het einde van de Kerk welke er nog is, bij de aanvang van de Nieuwe, gehoord hebben en zullen horen over de beide wezenlijke dingen, namelijk: de erkenning van de Heer en van de werken volgens de Decaloog.

Onder de volken en stammen en tongen en natiën, worden al diegenen van de hervormden verstaan, die in de valse dingen van de leer en daaruit in de boze dingen van het leven vanuit het geloof-alleen waren en zullen zijn; met de volken worden degenen aangeduid, die in de valse dingen zijn van de leer, nr. 483; met de stammen de valse en de boze dingen van de Kerk, nr. 349; met de tongen de belijdenis en de opneming ervan, nr. 483; vandaar worden met die vier allen en de afzonderlijken aangeduid die zodanig waren en zullen zijn, dus zij die in die grote stad waren en zullen zijn die, eender aan hen, nog vanuit de wereld zullen komen; met de lichamen van hen of van de twee getuigen, worden de twee wezenlijke dingen van de Nieuwe Kerk aangeduid, waarover eerder in nr. 501; met ‘zij zullen zien’ wordt aangeduid, wanneer zij over die dingen gehoord hebben en zullen horen, omdat zien wordt gezegd van de lichamen en horen van die twee wezenlijke dingen; met drie dagen en een halve wordt aangeduid bij het einde en de aanvang, dat wil zeggen, bij het einde van de Kerk die er nog is en bij de aanvang van de Nieuwe; vanuit deze dingen nu, in één zin samengevat, is het duidelijk, dat met ‘zien zullen zij vanuit de volken en stammen en tongen en natiën hun lichamen drie dagen en een halve’, in de geestelijke zin de eerder gezegde dingen worden aangeduid.

Dat drie dagen en een halve, betekenen bij het einde en de aanvang, is omdat de dag de staat betekent, het getal drie het volledige tot aan het einde en het halve de aanvang; iets eenders immers wordt met drie en een halve dag aangeduid als met een week, waarvan de zes dagen het volledige tot aan het einde betekenen en de zevende dag betekent het heilige; want het getal 3½ is de helft van het getal 7, dat de week maakt en het verdubbelde getal en het gedeelde getal, waaruit het bestaat, betekent iets eenders.

Dat drie het volledige betekent, dus tot het einde, kan men zien uit deze teksten in het Woord; ‘Dat Jesaja drie jaren naakt en barrevoets ging’, (Jesaja 20:3).

‘Dat Jehovah driemaal Samuël riep en Samuël driemaal naar Eli toeliep en dat Eli de derde maal verstond’, (1 Samuël 3:1-8).

‘Dat Elias zich driemaal uitmat over de zoon van de weduwe’, (1 Koningen 17:21).

‘Dat Elias beval, dat zij driemaal water op het brandoffer zouden gieten’, (1 Koningen 18:34).

‘Dat Jezus zei, dat het Koninkrijk der Hemelen gelijk was aan een zuurdesem, welke een vrouw nemende verborg in drie maten meel, totdat het geheel gezuurd was’, (Mattheüs 13:33).

‘Dat Jezus tot Petrus zei, dat hij Hem driemaal verloochenen zou’, (Mattheüs 26:34).

‘Dat de Heer Petrus driemaal vroeg: Hebt gij Mij lief’, (Johannes 21:15-17).

‘Dat Jonas in de buik van de walvis was drie dagen en drie nachten’, (Johannes 2:1).

‘Dat Jezus zei, dat men de tempel zou afbreken en Hij die in drie dagen zou opbouwen’, (Mattheüs 26:61).

‘Dat Jezus in Gethsemane driemaal bad’, (Mattheüs 28:1) e.v.; en ook meermalen elders zoals in, (Jesaja 16:14; Hosea 6:2; Exodus 3:18; 10:22, 23; 19:1, 11, 15, 16, 18; Leviticus 19:23-25; Numeri 19:11; 31:19-25; Deuteronomium 19:2, 3, 7, 9, 15; 26:12; Jozua 1:11; 3:2; 1 Samuël 20:5, 12, 19, 20, 35, 36, 41; 2 Samuël 24:11-13; Daniël 10:2-4; Markus 12:2, 4-6; Lukas 20:12; 13:32, 33).

Zeven betekent evenals drie het volle en het volledige, maar zeven wordt gezegd van de heilige dingen en drie van de niet heilige dingen.

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl