Bible

 

Jeremia 24

Studie

   

1 De HEERE deed mij zien, en ziet, er waren twee vijgenkorven, gezet voor den tempel des HEEREN; nadat Nebukadrezar, koning van Babel, gevankelijk had weggevoerd Jechonia, den zoon van Jojakim, den koning van Juda, mitsgaders de vorsten van Juda, en de timmerlieden, en de smeden van Jeruzalem, en hen te Babel gebracht had.

2 In den enen korf waren zeer goede vijgen, als de eerste rijpe vijgen zijn; maar in den anderen korf waren zeer boze vijgen, die vanwege de boosheid niet konden gegeten worden.

3 En de HEERE zeide tot mij: Wat ziet gij, Jeremia? En ik zeide: Vijgen; de goede Vijgen zijn zeer goed, en de boze zeer boos, die vanwege de boosheid niet kunnen gegeten worden.

4 Toen geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:

5 Zo zegt de HEERE, de God Israels: Gelijk die goede vijgen, alzo zal Ik kennen de gevankelijk weggevoerden van Juda, die Ik uit deze plaats naar het land der Chaldeen heb weggeschikt, ten goede.

6 En Ik zal Mijn oog op hen stellen ten goede, en zal hen wederbrengen in dit land; en Ik zal hen bouwen, en niet afbreken; en zal hen planten, en niet uitrukken.

7 En Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot Mij met hun ganse hart bekeren.

8 En gelijk de boze vijgen, die vanwege de boosheid niet kunnen gegeten worden (want aldus zegt de HEERE), alzo zal Ik maken Zedekia, den koning van Juda, mitsgaders zijn vorsten, en het overblijfsel van Jeruzalem, die in dit land zijn overgebleven, en die in Egypteland wonen;

9 En Ik zal hen overgeven tot een beroering ten kwade, allen koninkrijken der aarde; tot smaadheid, en tot een spreekwoord, tot een spotrede, en tot een vloek, in al de plaatsen, waarhenen Ik hen gedreven zal hebben;

10 En Ik zal onder hen zenden het zwaard, den honger en de pestilentie, totdat zij verteerd zullen zijn uit het land, dat Ik hun en hun vaderen gegeven had.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 10569

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

10569. En waarin zal het ooit bekend worden, dat ik genade heb gevonden in Uw ogen, ik en Uw volk; is het niet in Uw gaan met ons; dat dit betekent de opneming boven de anderen, indien het Goddelijke wordt geopenbaard bij hen, staat vast uit de betekenis van bekend worden, wanneer wordt gehandeld over het Goddelijke bij hen, namelijk onthuld worden; uit de betekenis van genade vinden in de ogen van Jehovah, dus aangenomen zijn, nr. 10563; hier boven de anderen, aangezien er volgt: zo zullen wij vooraanstaand worden gemaakt, ik en Uw volk, boven elk volk op de aangezichten van de aardbodem; en uit de betekenis van gaan met ons, wanneer over Jehovah wordt gehandeld, namelijk het Goddelijke dat leidt, hier tot het land Kanaän, nr. 10567.

Daaruit blijkt, dat met ‘waarin zal het ooit bekend worden, dat ik genade heb gevonden in Uw ogen, ik en Uw volk; is het niet in Uw gaan met ons’, wordt aangeduid de aanneming boven de anderen, indien het Goddelijke bij hen wordt geopenbaard.

Er wordt gezegd ‘in de ogen van Jehovah’ en daarmee wordt aangeduid de Goddelijke tegenwoordigheid van de Heer in de waarheden en de goedheden van het geloof en van de liefde bij de mensen op aarde en bij de engelen in de hemelen.

Dat de tegenwoordigheid van de Heer is in de waarheden en de goedheden van het geloof en van de liefde, is omdat deze uit de Heer Zelf zijn; en wanneer de Heer bij de mensen en bij de engelen tegenwoordig is in die dingen, dan is Hij tegenwoordig in het Zijne bij hen en niet in het eigene bij hen; dit immers is boos.

Vandaar is het eveneens, dat met de ogen in het Woord, waar wordt gehandeld over de mensen die de Goddelijke dingen van de Heer opnemen, het geloof wordt aangeduid en eveneens het opnemend verstand, want het verstand is het innerlijk oog en het geloof is het ware dat gezien en doorvat wordt.

Dat de ogen, wanneer er over mensen wordt gehandeld, in het Woord het geloof betekenen en eveneens het verstand, zie de nrs. 2701, 4403-4421, 4523-4534, 9051.

Waarvandaan dat gezicht is, zal ook worden gezegd: er is een werkelijk licht dat het verstand verlicht, geheel en al onderscheiden van het licht dat het gezicht van het lichaam verlicht; het eerstgenoemde licht, dat het verstand verlicht, is vanuit de hemel, het laatstgenoemde echter, dat het gezicht van het lichaam verlicht, is in de wereld.

Het licht van de hemel is uit de Heer daar als de Zon en het is in zijn wezen het Goddelijk Ware dat voortgaat vanuit het Goddelijk Goede van de Heer.

Daaruit blijkt, vanwaar het komt dat met de ogen, wanneer over Jehovah wordt gehandeld, de Goddelijke tegenwoordigheid van de Heer wordt aangeduid en dat met de ogen, wanneer er wordt gehandeld over de mensen die het Goddelijk Ware van de Heer of het Licht van Hem opnemen, het geloof en het verlichte verstand wordt aangeduid.

Dat er een werkelijk licht is, dat het gemoed van de mens verlicht en het verstand bij hen maakt, is niet bekend in de wereld, hoewel door de mensen aan het verstand gezicht en licht wordt toegekend en hoewel de Heer in het Woord meermalen het Licht wordt genoemd en er wordt verstaan dat Hij wordt gezien door het geloof en het licht ervan.

Dat er een werkelijk licht is, dat het gemoed verlicht en dat dit het Goddelijk Ware is dat voortgaat uit de Heer als Zon, dat dit Licht is en dat het verstand van het ware geeft waar het wordt opgenomen, zie de nrs. 9548, 9684, 9570, 9571, 9594.

Hieruit kan vaststaan wat met de ogen van Jehovah in het Woord wordt aangeduid, zoals bij Jesaja: ‘Neig, Jehovah, Uw oor en hoor en open, Jehovah, Uw ogen en zie’, (Jesaja 37:17).

Bij Jeremia: ‘Ik zal Mijn oog op hen stellen ten goede en Ik zal hen terugleiden op hun land en Ik zal hen bouwen’, (Jeremia 24:6).

Bij David: ‘Zie, het oog van Jehovah is over hen die Hem vrezen’, (Psalm 33:18); en bij dezelfde: ‘Jehovah is in de tempel van Zijn heiligheid; de troon van Jehovah is in de hemel; Zijn ogen zien en Zijn oogleden proeven de zonen des mensen’, (Psalm 11:4) en elders.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl