Bible

 

Hosea 7

Studie

   

1 Terwijl Ik Israel genees, zo wordt Efraims ongerechtigheid ontdekt, mitsgaders de boosheden van Samaria; want zij werken valsheid; en de dief gaat er in, de bende der straatschenders stroopt daar buiten.

2 En zij zeggen niet in hun hart, dat Ik al hunner boosheid gedachtig ben; nu omsingelen hen hun handelingen, zij zijn voor Mijn aangezicht.

3 Zij verblijden den koning met hun boosheid, en de vorsten met hun leugenen.

4 Zij bedrijven al te zamen overspel, zij zijn gelijk een bakoven, die heet gemaakt is van den bakker; die ophoudt van wakker te zijn, nadat hij het deeg heeft gekneed, totdat het doorgezuurd zij.

5 Het is de dag onzes konings; de vorsten maken hem krank door verhitting van den wijn; hij strekt zijn hand voort met de spotters.

6 Want zij voeren hun hart aan, als een bakoven, tot hun lagen; hunlieder bakker slaapt den gansen nacht; 's morgens brandt hij als een vlammend vuur.

7 Zij zijn allen te zamen verhit als een bakoven, en zij verteren hun rechters; al hun koningen vallen; er is niemand onder hen, die tot Mij roept.

8 Efraim, die verwart zich met de volken; Efraim is een koek, die niet is omgekeerd;

9 Vreemden verteren zijn kracht, en hij merkt het niet; ook is de grauwigheid op hem verspreid, en hij merkt het niet.

10 Dies zal de hovaardij van Israel in zijn aangezicht getuigen; dewijl zij zich niet bekeren tot den HEERE, hun God, noch Hem zoeken in alle deze.

11 Want Efraim is als een botte duif, zonder hart; zij roepen Egypte aan, zij gaan henen tot Assur.

12 Wanneer zij zullen henengaan, zal Ik Mijn net over hen uitspreiden, Ik zal ze als vogelen des hemels doen nederdalen. Ik zal ze tuchtigen, gelijk gehoord is in hun vergadering.

13 Wee hen, want zij zijn van Mij afgezworven; verstoring over hen, want zij hebben tegen Mij overtreden! Ik zou hen wel verlossen, maar zij spreken leugenen tegen Mij.

14 Zij roepen ook niet tot Mij met hun hart, wanneer zij huilen op hun legers; om koren en most verzamelen zij zich, maar zij wederstreven tegen Mij.

15 Ik heb hen wel getuchtigd, en hunlieder armen gesterkt; maar zij denken kwaad tegen Mij.

16 Zij keren zich, maar niet tot den Allerhoogste, zij zijn als een bedrieglijke boog; hun vorsten vallen door het zwaard; vanwege de gramschap hunner tong; dat is hunlieder bespotting in Egypteland.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Divine Providence # 284

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 340  
  

284. Our discernment can accept what is good and what is evil, what is true and what is false, but our essential volition cannot. This must be focused on what is evil or what is good and not on both, because our volition is our essential self. It is where our life's love is. In our discernment, what is good and what is evil are kept apart like an inside and an outside, so we can be inwardly focused on evil and outwardly on good. However, when we are being reformed, the goodness and the evil are brought face to face. Then a clash occurs, a battle that is called a temptation if it is severe. If it is not severe, though, it happens like the fermentation of wine or beer. If the goodness wins, then the evil and its distortion are moved to the sides much as dregs settle to the bottom of the bottles. The goodness comes to be like a wine that has become vintage wine after fermentation, or beer that has become clear. If the evil wins, though, then the goodness and its truth are moved to the sides and become murky and dark like half-fermented wine or half-fermented beer.

The comparison with fermentation is based on the fact that in the Word, yeast means the falsity that comes from evil, as it does in Hosea 7:4; Luke 12:1; and elsewhere.

  
/ 340  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.