Bible

 

Hosea 5

Studie

   

1 Hoort dit, gij priesters! en merkt op, gij huis Israels! en neemt ter oren, gij huis des konings! want ulieden gaat dit oordeel aan, omdat gij een strik zijt geworden te Mizpa, en een uitgespannen net op Thabor.

2 En die afwijken, verdiepen zich om te slachten; maar Ik zal hun allen een tuchtmeester zijn.

3 Ik ken Efraim, en Israel is voor Mij niet verborgen; dat gij, o Efraim! nu hoereert, en Israel verontreinigd is.

4 Zij stellen hun handelingen niet aan, om zich tot hun God te bekeren; want de geest der hoererijen is in het midden van hen, en den HEERE kennen zij niet.

5 Dies zal Israel hovaardij in zijn aangezicht getuigen; en Israel en Efraim zullen vallen door hun ongerechtigheid; ook zal Juda met hen vallen.

6 Met hun schapen, en met hun runderen zullen zij dan gaan, om den HEERE te zoeken, maar niet vinden; Hij heeft Zich van hen onttrokken.

7 Zij hebben trouwelooslijk gehandeld tegen den HEERE; want zij hebben vreemde kinderen gewonnen; nu zal hen de nieuwe maand verteren met hun delen.

8 Blaast de bazuin te Gibea, de trompet te Rama; roept luide te Beth-Aven; achter u, Benjamin!

9 Efraim zal tot verwoesting worden, ten dage der straf; onder de stammen Israels heb Ik bekend gemaakt, dat gewis is.

10 De vorsten van Juda zijn geworden, gelijk die de landpalen verrukken; Ik zal Mijn verbolgenheid, als water, over hen uitgieten.

11 Efraim is verdrukt, hij is verpletterd met recht; want hij heeft zo gewild; hij heeft gewandeld naar het gebod.

12 Daarom zal Ik Efraim zijn als een mot, en den huize van Juda als een verrotting.

13 Als Efraim zijn krankheid zag, en Juda zijn gezwel, zo toog Efraim tot Assur, en hij zond tot den koning Jareb; maar die zal ulieden niet kunnen genezen, en zal het gezwel van ulieden niet helen.

14 Want Ik zal Efraim zijn als een felle leeuw, en den huize van Juda als een jonge leeuw; Ik, Ik zal verscheuren en henengaan; Ik zal wegvoeren, en er zal geen redder zijn.

15 Ik zal henengaan en keren weder tot Mijn plaats, totdat zij zichzelven schuldig kennen en Mijn aangezicht zoeken; als hun bange zal zijn, zullen zij Mij vroeg zoeken.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 5895

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

5895. In welke geen ploeging en oogst; dat dit betekent dat intussen het goede en daaruit het ware niet zal verschijnen, staat vast uit de betekenis van de ploeging, namelijk de voorbereiding door het goede om de ware dingen op te nemen, waarover hierna; en uit de betekenis van de oogst, namelijk de ware dingen uit het goede; want de oogst is het reeds gerijpte gewas, wanneer het wordt verzameld; vandaar is de oogst het ware dat vanuit het goede is; voordat dit ware ontstaat, verschijnen weliswaar ware dingen, maar het zijn de ware dingen waar vanuit het goede is, niet echter de ware dingen vanuit het goede; de mens die vanuit het ware handelt, is in ware dingen door welke het goede is; maar degene die vanuit het goede handelt, is in de ware dingen die vanuit het goede zijn. Dat van de ploeging wordt gezegd dat dit het goede is, komt omdat het veld dat wordt geploegd de Kerk betekent ten aanzien van het goede, nr. 2971, dus het goede dat van de Kerk is, nrs. 3310, 3317, 4982;

vandaar is ploegen de voorbereiding door het goede om de ware dingen op te nemen; ook betekenen de ossen waarmee wordt geploegd, de goede dingen in het natuurlijke, nrs. 2180, 2566, 2781. Omdat dit de betekenis van ploegen was, was het in de uitbeeldende Kerk verboden ‘dat zij zouden ploegen met een os en met een ezel tegelijk’, (Deuteronomium 22:10), wat nooit verboden zou zijn tenzij om enige oorzaak vanuit het innerlijke, dus vanuit de geestelijke wereld, wat zou het anders voor kwaads geweest zijn indien deze tegelijk hadden geploegd en wat voor waardigs zou er gelegen hebben in zo’n wet in het Woord; de oorzaak vanuit het innerlijke of vanuit de geestelijke wereld is deze, dat ploegen met een os het goede in het natuurlijke betekent en ploegen met een ezel het ware daar; dat de ezel het wetenschappelijk ware is, dus het ware in het natuurlijke, zie de nrs. 4492, 5741;

de innerlijke of geestelijke oorzaak van dit gebod was dat de engelen geen gescheiden idee van het goede en het ware kunnen hebben; zij moeten verbonden zijn en één maken; daarom wilden zij een zodanige ploeging door een os en een ezel niet beschouwen; de hemelse engelen willen zelfs niet aan het van het goede gescheiden ware denken; al het ware immers is bij hen in het goede; om dezelfde oorzaak was het ook verboden ‘dat zij een kleed gemengd uit wol en linnen tegelijk zouden aantrekken’, vers 11; wol immers betekent het goede en linnen het ware. Dat ploegen en eveneens eggen, zaaien en oogsten zulke dingen betekenen die van het goede en het ware daarvan zijn, staat vast bij Hosea:

‘Ik zal Efraïm doen paardrijden, Jehudah zal ploegen, Jakob zal voor hem eggen; zaait u volgens gerechtigheid, oogst volgens vroomheid, braakt u een braakland; en het is tijd om Jehovah te zoeken, totdat Hij komt en gerechtigheid leert’, (Hosea 10:11, 12);

paardrijden wordt gezegd met betrekking tot Efraïm, omdat paardrijden is in het genot van het verstand te zijn; en Efraïm is het verstandelijke van de Kerk; ploegen wordt echter gezegd met betrekking tot Jehudah, omdat Jehudah het goede van de Kerk is.

Bij Amos:

‘Zullen zij rennen op de rots, de paarden, zal hij ploegen met ossen; dat gijlieden het gericht in gal hebt verkeerd en de vrucht der gerechtigheid in alsem’, (Amos 6:11, 12);

zullen zij rennen op de rots, de paarden, voor: zal het ware van het geloof worden verstaan; de rots immers is in de geestelijke zin het geloof, zie de voorrede tot, (Genesis 22);

en de paarden zijn de dingen die van het verstand zijn, nrs. 2761, 2762, 3217, 5321; zal hij ploegen met ossen, voor: zal hij het goede doen; dat ossen het goede in het natuurlijke zijn, zie de nrs. 2180, 2566, 2781;

dat dit niet kon plaatsvinden, wordt aangeduid met de woorden die volgen: omdat gij het gericht in gal hebt verkeerd en de vrucht der gerechtigheid in alsem.

Bij Lukas:

‘Jezus zei: Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat, maar achterwaarts ziet, is geschikt tot het koninkrijk Gods’, (Lukas 9:62);

deze woorden betekenen hetzelfde als die welke de Heer zegt bij Mattheüs:

‘Die op het huis is, dale niet neder om iets uit zijn huis weg te nemen; en die in het veld is, kere niet weder naar achter terug, om zijn bekleedselen weg te nemen’, (Mattheüs 24:17, 18);

de zin van die woorden is dat degene die in het goede is, zich niet van daar zal begeven tot de dingen die van de leerstellige dingen van het geloof zijn, zie nr. 3652, waar dit werd ontvouwd; dus is hij die de hand aan de ploeg slaat diegene die in het goede is; maar achterwaarts ziende is hij die dan schouwt naar de leerstellige dingen van het geloof en zo het goede achterlaat; omdat dit zo is, mishaagde het Elias dat Elisa, die ploegende was in het veld toen hij geroepen werd, vroeg om eerst zijn vader en zijn moeder te mogen kussen; Elias immers zei:

‘Ga, keer weder, want wat heb ik u gedaan’, (1 Koningen 19:19-21). In de tegenovergestelde zin betekent de ploeging het boze dat het goede verdelgt, dus de verwoesting, zoals bij Jeremia:

‘Zion zal als een veld geploegd worden en Jeruzalem tot hopen zijn en de berg des huizes tot hoogten des wouds’, (Jeremia 26:18; Micha 3:12).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl