Bible

 

Hosea 4

Studie

   

1 Hoort des HEEREN woord, gij kinderen Israels! want de HEERE heeft een twist met de inwoners des lands, omdat er geen trouw, en geen weldadigheid, en geen kennis van God in het land is;

2 Maar vloeken en liegen, en doodslaan, en stelen, en overspel doen; zij breken door, en bloedschulden raken aan bloedschulden.

3 Daarom zal het land treuren, en een iegelijk, die daarin woont, kwelen, met het gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels; ja, ook de vissen der zee zullen weggeraapt worden.

4 Doch niemand twiste noch bestraffe iemand; want uw volk is als die met den priester twisten.

5 Daarom zult gij vallen bij dag, ja, zelfs de profeet zal met u vallen bij nacht; en Ik zal uw moeder uitroeien.

6 Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is; dewijl gij de kennis verworpen hebt, heb Ik u ook verworpen, dat gij Mij het priesterambt niet zult bedienen; dewijl gij de wet uws Gods vergeten hebt, zal Ik ook uw kinderen vergeten.

7 Gelijk zij meerder geworden zijn, alzo hebben zij tegen Mij gezondigd; Ik zal hunlieder eer in schande veranderen.

8 Zij eten de zonde Mijns volks, en verlangen, een ieder met zijn ziel, naar hun ongerechtigheid.

9 Daarom, gelijk het volk, alzo zal de priester zijn; en Ik zal zijn wegen over hem bezoeken, en zijn handelingen hem vergelden.

10 En zij zullen eten, maar niet zat worden, zullen hoereren, maar niet uitbreken in menigte; want zij hebben nagelaten den HEERE in acht te nemen.

11 Hoererij, en wijn, en most neemt het hart weg.

12 Mijn volk vraagt zijn hout, en zijn stok zal het hem bekend maken; want de geest der hoererijen verleidt hen, dat zij van onder hun God weghoereren.

13 Op de hoogten der bergen offeren zij, en op de heuvelen roken zij, onder een eik, en populier, en iepeboom, omdat derzelver schaduw goed is; daarom hoereren uw dochteren, en uw bruiden bedrijven overspel.

14 Ik zal over uw dochteren geen bezoeking doen, omdat zij hoereren, en over uw bruiden, omdat zij overspel doen; want zij zelven scheiden zich af met de hoeren, en offeren met de snoodste hoeren; het volk dan, dat geen verstand heeft zal omgekeerd worden.

15 Zo gij, o Israel! wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde; komt gij toch niet te Gilgal, en gaat niet op naar Beth-Aven, en zweert niet: Zo waarachtig als de HEERE leeft.

16 Want Israel is onbandig, als een onbandige koe; nu zal hen de HEERE weiden, als een lam in de ruimte.

17 Efraim is vergezeld met de afgoden; laat hem varen.

18 Hunlieder zuiperij is afvallig; zij doen niet dan hoereren; hun schilden (het is een schande!) beminnen het woord: Geeft.

19 Een wind heeft hen gebonden in zijn vleugelen, en zij zullen beschaamd worden vanwege hun offeranden.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Ware Christelijke Religie # 156

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 853  
  

156. VI. De geest van de mens is zijn gemoed en al wat er vanuit voortgaat. Onder de geest van de mens wordt in concrete zin niets anders verstaan dan zijn gemoed, want dit is het, dat na de dood leeft en dan geest wordt genoemd. Wanneer hij goed is een engelgeest en daarna engel; wanneer hij boos is, een satanische geest en daarna een satan. Het gemoed van elk mens is zijn innerlijke mens die werkelijk mens, en binnenin de uitwendige mens is, die zijn lichaam is. Wanneer dan ook het lichaam wordt afgeworpen, wat bij het sterven plaatsvindt, is hij in de volledige menselijke vorm. Daarom dwalen diegenen die geloven dat het gemoed van de mens alleen in het hoofd zit; het is daar alleen in de beginselen, vanwaar allereerst al datgene uitgaat, wat de mens uit het verstand denkt en uit de wil doet. In het lichaam echter is het in de afleidingen, die gevormd zijn om te voelen en te handelen; en aangezien het gemoed van binnen aan de lichamelijke dingen hangt, brengt het daarin gevoel en beweging en blaast ook innerlijke gewaarwording in, alsof het lichaam uit zichzelf dacht en handelde; maar dat dit een begoocheling is, weet ieder wijs mens. Daar nu de geest van de mens uit het verstand denkt en uit de wil handelt, en het lichaam niet uit zichzelf maar uit de geest, zo volgt daaruit, dat onder de geest van de mens zijn inzicht en de aandoening van zijn liefde wordt verstaan, en al wat daaruit voortgaat en werkt. Dat de geest van de mens dergelijke dingen betekent die tot het gemoed behoren, blijkt uit vele plaatsen in het Woord, waaruit eenieder, zodra zij slechts worden aangehaald, zien kan, dat zij niets anders zijn. Uit vele plaatsen volgen hierna slechts weinige:

‘Bezaaleël werd vervuld met de geest der wijsheid, inzicht en wetenschap’, (Exodus 31:3).

‘Nebukadnezar zei van Daniël dat een voortreffelijke geest van wetenschap, inzicht en wijsheid in hem was’, (Daniël 5:11-12).

‘Jehoschua werd vervuld met de geest der wijsheid’, (Deuteronomium 34:9).

‘Maakt u een nieuw hart en een nieuwe geest’, (Ezechiël 18:31).

‘Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het koninkrijk der hemelen’, (Mattheüs 5:3).

‘Ik woon in de verbrijzelde en nederige geest, om levend te maken de geest van de nederigen’, (Jesaja 57:15).

‘De offeranden van God zijn een gebroken geest’, (Psalm 51:19).

‘Ik zal geven het gewaad van de lof in de plaats van een benauwde geest’, (Jesaja 61:3),

behalve elders. Dat de geest dergelijke dingen betekent die tot een verkeerd en verdorven gemoed behoren, blijkt uit de volgende plaatsen:

‘Hij zei tot de dwaze profeten die hun geest nawandelden’, (Ezechiël 13:3).

‘Ontvangt stro, baart stoppels, ten aanzien van uw geest, vuur zal u verslinden’, (Jesaja 33:11).

‘Een man die een zwerver is in de geest en leugen uitbrengt’, (Micha 2:11).

‘Een geslacht waarvan de geest niet gestadig is met God’, (Psalm 78:8).

‘De geest der hoererijen’, (Hosea 5:4; 4:12).

‘Opdat alle hart versmelte, en alle geest inkrimpe’, (Ezechiël 21:7).

‘Hetgeen over uw geest opklimt, zal geenszins geschieden’, (Ezechiël 20:32).

‘Zo slechts in zijn geest geen bedrog is’, (Psalm 32:2).

‘De geest van Farao was verslagen’, (Genesis 41:8);

evenzo

‘de geest van Nebukadnezar’, (Daniël 2:3).

Hieruit en uit zeer vele andere plaatsen blijkt duidelijk, dat de geest het gemoed van de mens betekent, en zulke dingen als tot het gemoed behoren.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.