Bible

 

Hosea 4

Studie

   

1 Hoort des HEEREN woord, gij kinderen Israels! want de HEERE heeft een twist met de inwoners des lands, omdat er geen trouw, en geen weldadigheid, en geen kennis van God in het land is;

2 Maar vloeken en liegen, en doodslaan, en stelen, en overspel doen; zij breken door, en bloedschulden raken aan bloedschulden.

3 Daarom zal het land treuren, en een iegelijk, die daarin woont, kwelen, met het gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels; ja, ook de vissen der zee zullen weggeraapt worden.

4 Doch niemand twiste noch bestraffe iemand; want uw volk is als die met den priester twisten.

5 Daarom zult gij vallen bij dag, ja, zelfs de profeet zal met u vallen bij nacht; en Ik zal uw moeder uitroeien.

6 Mijn volk is uitgeroeid, omdat het zonder kennis is; dewijl gij de kennis verworpen hebt, heb Ik u ook verworpen, dat gij Mij het priesterambt niet zult bedienen; dewijl gij de wet uws Gods vergeten hebt, zal Ik ook uw kinderen vergeten.

7 Gelijk zij meerder geworden zijn, alzo hebben zij tegen Mij gezondigd; Ik zal hunlieder eer in schande veranderen.

8 Zij eten de zonde Mijns volks, en verlangen, een ieder met zijn ziel, naar hun ongerechtigheid.

9 Daarom, gelijk het volk, alzo zal de priester zijn; en Ik zal zijn wegen over hem bezoeken, en zijn handelingen hem vergelden.

10 En zij zullen eten, maar niet zat worden, zullen hoereren, maar niet uitbreken in menigte; want zij hebben nagelaten den HEERE in acht te nemen.

11 Hoererij, en wijn, en most neemt het hart weg.

12 Mijn volk vraagt zijn hout, en zijn stok zal het hem bekend maken; want de geest der hoererijen verleidt hen, dat zij van onder hun God weghoereren.

13 Op de hoogten der bergen offeren zij, en op de heuvelen roken zij, onder een eik, en populier, en iepeboom, omdat derzelver schaduw goed is; daarom hoereren uw dochteren, en uw bruiden bedrijven overspel.

14 Ik zal over uw dochteren geen bezoeking doen, omdat zij hoereren, en over uw bruiden, omdat zij overspel doen; want zij zelven scheiden zich af met de hoeren, en offeren met de snoodste hoeren; het volk dan, dat geen verstand heeft zal omgekeerd worden.

15 Zo gij, o Israel! wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde; komt gij toch niet te Gilgal, en gaat niet op naar Beth-Aven, en zweert niet: Zo waarachtig als de HEERE leeft.

16 Want Israel is onbandig, als een onbandige koe; nu zal hen de HEERE weiden, als een lam in de ruimte.

17 Efraim is vergezeld met de afgoden; laat hem varen.

18 Hunlieder zuiperij is afvallig; zij doen niet dan hoereren; hun schilden (het is een schande!) beminnen het woord: Geeft.

19 Een wind heeft hen gebonden in zijn vleugelen, en zij zullen beschaamd worden vanwege hun offeranden.

   

Ze Swedenborgových děl

 

True Christian Religion # 440

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 853  
  

440. However, thinking about going to heaven, and good needing to be done for this reason, is not regarding reward as one's aim and attributing merit to deeds, for so too do those think who love the neighbour as themselves, and God above all things. For they think this, trusting in the Lord's words, that their reward will be great in the heavens (Matthew 5:11-12; 6:1; 10:41-42; Luke 6:23, 35; 14:12-14; John 4:36); that those who have done good deeds will possess as their inheritance the kingdom prepared from the foundation of the world (Matthew 25:34); and that each person will be repaid according to his deeds (Matthew 16:27; John 5:29; Revelation 14:13; 20:12-13; Jeremiah 25:14; 32:19; Hosea 4:9; Zechariah 1:6; and elsewhere). These people do not trust in getting a reward by their merit, but believe it is promised them by grace. Their reward is the pleasure of doing good to the neighbour. The angels in heaven enjoy this pleasure, and it is a spiritual pleasure, which is everlasting and immeasurably exceeds any natural pleasure. Those who enjoy that pleasure are unwilling to listen to talk of merit, for they like to act, and that is what makes them feel pleased. They are saddened if they think that their actions are done for the sake of being repaid. They are like those who do good to their friends for friendship's sake, to their brother for brotherhood's sake, to their wife and children for their wife's and children's sakes, to their country for their country's sake, so that they act from friendship and love. When they do a kindness, they also say and convince others that it is not for themselves but for others.

  
/ 853  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.