Bible

 

Habakkuk 2

Studie

   

1 Ik stond op mijn wacht, en ik stelde mij op de sterkte, en ik hield wacht om te zien, wat Hij in mij spreken zou, en wat ik antwoorden zou op mijn bestraffing.

2 Toen antwoordde mij de HEERE, en zeide: Schrijf het gezicht, en stel het duidelijk op tafelen, opdat daarin leze die voorbijloopt.

3 Want het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn, dan zal Hij het op het einde voortbrengen, en niet liegen; zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven.

4 Ziet, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem; maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.

5 En ook dewijl hij trouwelooslijk handelt bij den wijn, een trots man is, en in zijn woning niet blijft; die zijn ziel wijd opendoet als het graf, en gelijk de dood is, die niet zat wordt, en tot zich verzamelt al de heidenen, en vergadert tot zich alle volken.

6 Zouden dan niet al dezelve van hem een spreekwoord opnemen, en een uitlegging der raadselen van hem? En men zal zeggen: Wee dien, die vermeerdert hetgeen het zijne niet is (hoe lange!), en dien, die op zich laadt dik slijk.

7 Zullen niet onvoorziens opstaan, die u bijten zullen, en ontwaken, die u zullen bewegen, en zult gij hun niet tot plundering worden?

8 Omdat gij vele heidenen beroofd hebt, zo zullen alle overgebleven volken u beroven; om het bloed der mensen, en het geweld aan het land, de stad, en alle inwoners derzelve.

9 Wee dien, die met kwade gierigheid giert voor zijn huis, opdat hij in de hoogte zijn nest stelle, om bevrijd te zijn uit de hand des kwaads.

10 Gij hebt schaamte beraadslaagd voor uw huis; uitroeiende vele volken, zo hebt gij gezondigd tegen uw ziel.

11 Want de steen uit den muur roept, en de balk uit het hout antwoordt dien.

12 Wee dien, die de stad met bloed bouwt, en die de stad met onrecht bevestigt!

13 Ziet, is het niet van den HEERE der heirscharen, dat de volken arbeiden ten vure, en de lieden zich vermoeien tevergeefs?

14 Want de aarde zal vervuld worden, dat zij de heerlijkheid des HEEREN bekennen, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken.

15 Wee dien, die zijn naaste te drinken geeft, gij, die uw wijnfles daarbij voegt, en ook dronken maakt, opdat gij hun naaktheden aanschouwt.

16 Gij zult ook verzadigd worden met schande, voor eer; drinkt gij ook, en ontbloot de voorhuid; de beker der rechterhand des HEEREN zal zich tot u wenden, en er zal een schandelijk uitbraaksel over uw heerlijkheid zijn.

17 Want het geweld, dat tegen Libanon begaan is, zal u bedekken, en de verwoesting der beesten zal ze verschrikken, om des bloeds wil der mensen, en des gewelds in het land, de stad en aan alle inwoners derzelve.

18 Wat zal het gesneden beeld baten, dat zijn formeerder het gesneden heeft? of het gegoten beeld, hetwelk een leugenleraar is, dat de formeerder op zijn formeersel vertrouwt, als hij stomme afgoden gemaakt heeft?

19 Wee dien, die tot het hout zegt: Word wakker! en: Ontwaak! tot den zwijgenden steen. Zou het leren? Ziet, het is met goud en zilver overtrokken, en er is gans geen geest in het midden van hetzelve.

20 Maar de HEERE is in Zijn heiligen tempel. Zwijg voor Zijn aangezicht, gij ganse aarde!

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1073

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1073. Dat de woorden ‘hij ontblootte zich in het midden van zijn tent’ de daaruit voortvloeiende verkeerdheden betekenen, blijkt uit de betekenis van ontbloot of naakt; want ontbloot en naakt vanwege de dronkenschap door de wijn wordt hij genoemd, bij wie geen waarheden van het geloof zijn, en nog meer hij, bij wie de waarheden van het geloof verkeerd zijn. De waarheden van het geloof zelf worden bij klederen vergeleken, welke de goedheden van de naastenliefde of de naastenliefde bedekken, want de naastenliefde is het lichaam zelf, en vandaar zijn de waarheden de klederen; of wat hetzelfde is, de naastenliefde is de ziel zelf, en de waarheden van het geloof zijn als het lichaam, dat de omhulling van de ziel is. De waarheden van het geloof worden ook in het Woord klederen en bedekking genoemd, en daarom wordt in het volgende 23ste vers gezegd, dat Sem en Jafet een kleed namen, en de naaktheid van hun vader bedekten. De geestelijke dingen verhouden zich tot de hemelse dingen als het lichaam, dat de ziel omhult, of als klederen die het lichaam bedekken; in de hemel worden de geestelijke dingen ook door klederen uitgebeeld. Omdat hier gezegd wordt, dat hij ontbloot neerlag, is de betekenis deze, dat hij zich van de waarheden van het geloof had beroofd, omdat hij ze wilde navorsen door de zinnelijke dingen en de daaruit voortvloeiende redeneringen. Iets dergelijke wordt in het Woord aangeduid door ‘naakt neerliggen vanwege de dronkenschap door wijn’, zoals bij Jeremia:

‘Weest vrolijk, en verblijd u, gij dochter van Edom, die in het land Uz woont, ook over u zal de beker komen, gij zult dronken worden, en ontbloot worden’, (Klaagliederen 4:12);

en bij Habakuk:

‘Wee die, die zijn medegenoot drinken doet, en ook dronken maakt, om hun naaktheid te aanschouwen’, (Habakuk 2:14, 15).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl