Bible

 

Genesis 23

Studie

   

1 En het leven van Sara was honderd zeven en twintig jaren; dit waren de jaren des levens van Sara.

2 En Sara stierf te Kiriath-Arba, dat is Hebron, in het land Kanaan; en Abraham kwam om Sara te beklagen, en haar te bewenen.

3 Daarna stond Abraham op van het aangezicht van zijner dode, en hij sprak tot de zonen Heths, zeggende:

4 Ik ben een vreemdeling en inwoner bij u; geef mij een erfbegrafenis bij u, opdat ik mijn dode van voor mijn aangezicht begrave.

5 En de zonen Heths antwoordden Abraham, zeggende tot hem:

6 Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden van ons; begraaf uw dode in de keure onzer graven; niemand van ons zal zijn graf voor u weren, dat gij uw dode niet zoudt begraven.

7 Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor het volk des lands, voor de zonen Heths;

8 En hij sprak met hen, zeggende: Is het met uw wil, dat ik mijn dode begrave van voor mijn aangezicht; zo hoort mij, en spreekt voor mij bij Efron, den zoon van Zohar,

9 Dat hij mij geve de spelonk van Machpela, die hij heeft, die in het einde van zijn akker is, dat hij dezelve mij om het volle geld geve, tot een erfbegrafenis in het midden van u.

10 Efron nu zat in het midden van de zonen Heths; en Efron de Hethiet antwoordde Abraham, voor de oren van de zonen Heths, van al degenen, die ter poorte zijner stad ingingen, zeggende:

11 Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook de spelonk, die daarin is, die geef ik u; voor de ogen van de zonen mijns volks geef ik u die; begraaf uw dode.

12 Toen boog zich Abraham neder voor het aangezicht van het volk des lands;

13 En hij sprak tot Efron, voor de oren van het volk des lands, zeggende: Trouwens, zijt gij het? lieve, hoor mij; ik zal het geld des akkers geven; neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar begraven.

14 En Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem:

15 Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilvers, wat is dat tussen mij en tussen u? begraaf slechts uw dode.

16 En Abraham luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron het geld, waarvan hij gesproken had voor de oren van de zonen Heths, vierhonderd sikkelen zilvers, onder den koopman gangbaar.

17 Alzo werd de akker van Efron, die in Machpela was, dat tegenover Mamre lag, de akker en de spelonk, die daarin was, en al het geboomte, dat op den akker stond, dat rondom in zijn ganse landpale was gevestigd,

18 Aan Abraham tot een bezitting, voor de ogen van de zonen Heths, bij allen, die tot zijn stadspoort ingingen.

19 En daarna begroef Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk des akkers van Machpela, tegenover Mamre, hetwelk is Hebron, in het land Kanaan.

20 Alzo werd die akker, en de spelonk die daarin was, aan Abraham gevestigd tot een erfbegrafenis van de zonen Heths.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3078

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3078. Dat de woorden ‘welke aan Bethuël geboren was, de zoon van Milkah, de echtgenote van Nachor, de broeder van Abraham’ de volledige oorsprong van deze aandoening betekenen, blijkt uit de uitbeelding van Bethuël en verder ook van Milkah en van Nachor en ook van Abraham. Wat ieder in het bijzonder uitbeeldt, kan niet begrijpelijk worden uitgelegd en getoond, omdat de eerste aandoening van het ware weliswaar haar oorsprong aan de Goddelijke dingen ontleent, door de Heer in de natuurlijke mens verworven, nr. 3019, maar toch waren dingen van de moeder daar aanwezig, die niet ineens gescheiden konden worden en ook daaruit was er aandoening. De hoedanigheid van deze aandoening in haar oorsprong wordt in de innerlijke zin daarmee beschreven, dat zij geboren was aan Bethuël, de zoon van Milkah, de echtgenote van Nachor, de broeder van Abraham. Elke aandoening, hoewel enkelvoudig en als één ding verschijnend, bergt niettemin zoveel ontelbare dingen in zich, dat zij nooit door enige voorstelling bevat en nog minder beschreven kan worden; want in elke aandoening is het gehele leven van de mens, dat verworven is vanaf zijn vroegste kindsheid tot de leeftijd toe, waarin hij is wanneer hij in de aandoening is; ja zelfs zijn er nog meer dingen, namelijk die, welke hij heeft overgeërfd van vader, moeder en van grootouders en overgrootouders en door de geboorte aangenomen, want de aandoening is de gehele mens zoals hij is. In het andere leven wordt het soms door het aan de dag treden van de aandoening zichtbaar vertoond, hoeveel van eigenliefde er in iemand is en hoeveel van wereldliefde en hoeveel van liefde tot beginselen en van welke aard einddoel en nut is; en verder ook hoeveel van liefde tot het goede en ware en van welke aard dat goede en ware is, alsmede hoe deze zijn geordend, namelijk verbonden, elkaar benaderend of gescheiden, dus voor hoeveel zij met de hemelse orde in strijd zijn of voor hoeveel zij daarmee samenstemmen; al deze dingen worden, zoals gezegd, door het aan de dag treden van de aandoening vertoond, omdat de aandoening de gehele mens is. Dat dit zo is, schijnt de mens ongelooflijk toe, niettemin is het waar.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl