Bible

 

Genesis 20

Studie

   

1 En Abraham reisde van daar naar het land van het zuiden, en woonde tussen Kades en tussen Sur; en hij verkeerde als vreemdeling te Gerar.

2 Als nu Abraham van Sara, zijn huisvrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, zo zond Abimelech, de koning van Gerar, en nam Sara weg.

3 Maar God kwam tot Abimelech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd.

4 Doch Abimelech was tot haar niet genaderd; daarom zeide hij: Heere! zult Gij dan ook een rechtvaardig volk doden?

5 Heeft hij zelf mij niet gezegd: Zij is mijn zuster? en zij, ook zij heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen, heb ik dit gedaan.

6 En God zeide tot hem in den droom: Ik heb ook geweten, dat gij dit in oprechtheid uws harten gedaan hebt, en Ik heb u ook belet van tegen Mij te zondigen; daarom heb Ik u niet toegelaten, haar aan te roeren.

7 Zo geef dan nu dezes mans huisvrouw weder; want hij is een profeet, en hij zal voor u bidden, opdat gij leeft; maar zo gij haar niet wedergeeft, weet, dat gij voorzeker sterven zult, gij, en al wat uwes is!

8 Toen stond Abimelech des morgens vroeg op, en riep al zijn knechten, en sprak al deze woorden voor hun oren. En die mannen vreesden zeer.

9 En Abimelech riep Abraham, en zeide tot hem: Wat hebt gij ons gedaan? en wat heb ik tegen u gezondigd, dat gij over mij en over mijn koninkrijk een grote zonde gebracht hebt? gij hebt daden met mij gedaan, die niet zouden gedaan worden.

10 Voorts zeide Abimelech tot Abraham: Wat hebt gij gezien, dat gij deze zaak gedaan hebt?

11 En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden.

12 En ook is zij waarlijk mijn zuster; zij is mijns vaders dochter, maar niet mijner moeder dochter; en zij is mij ter vrouwe geworden.

13 En het is geschied, als God mij uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult; aan alle plaatsen waar wij komen zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder!

14 Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook dienstknechten en dienstmaagden, en gaf dezelve aan Abraham; en hij gaf hem Sara zijn huisvrouw weder.

15 En Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht; woon, waar het goed is in uw ogen.

16 En tot Sara zeide hij: Zie, ik heb uw broeder duizend zilverlingen gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen, die met u zijn, ja, bij allen, en wees geleerd.

17 En Abraham bad tot God; en God genas Abimelech, en zijn huisvrouw, en zijn dienstmaagden, zodat zij baarden.

18 Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis van Abimelech ganselijk toegesloten, ter oorzake van Sara, Abrahams huisvrouw.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2515

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2515. Dat de woorden ‘en zei tot hem’ de daaruit voortvloeiende gedachte betekenen, namelijk uit de innerlijke gewaarwording, blijkt uit de betekenis van zeggen, namelijk gewaarworden en tevens denken, waarover eerder in nr. 2506. Daar hier gezegd wordt, dat daaruit een gedachte voortkwam, mag in het kort gezegd worden, hoe het met het denken is gesteld. Er zijn gedachten uit innerlijke gewaarwording, gedachten uit het geweten en gedachten uit geen geweten. Gedachten uit innerlijke gewaarwording bestaan alleen bij de hemelsen, dat wil zeggen, bij hen die in de liefde tot de Heer zijn; en dit is de binnenste gedachte die bij een mens bestaat en die is bij de hemelse engelen in de hemel, dit is de innerlijke gewaarwording uit de Heer, waardoor en waaruit hun denken bestaat; denken tegen de innerlijke gewaarwording in is onmogelijk. Gedachten uit het geweten zijn van lagere aard en bestaan bij de geestelijken, dat wil zeggen, bij hen die in het goede van de naastenliefde en van het geloof zijn ten aanzien van het leven en ten aanzien van de leer; denken tegen het geweten in is voor hen ook onmogelijk, want dit zou zijn tegen het goede en ware, dat hun door de Heer wordt gedicteerd door het geweten. Gedachten echter uit geen geweten zijn bij hen die zich van binnen niet laten regeren door het goede en ware, maar door het boze en valse, dat wil zeggen, niet door de Heer, maar door zichzelf. Zulke mensen geloven, dat zij evenzeer binnen in zich denken als zij die uit geweten en uit innerlijke gewaarwording denken, omdat zij niet weten wat geweten en nog minder wat innerlijke gewaarwording is; maar het verschil is zo groot als tussen hemel en hel. Degenen die zonder geweten denken, denken uit alle mogelijke begeerten en fantasieën, dus door de hel; wanneer het echter anders lijkt, komt dit voort uit uiterlijk vertoon ter wille van het aanzien. Zij die echter door het geweten denken, denken uit de aandoeningen van het goede en ware, dus door de hemel. Wat echter het denken van de Heer betreft, dit gaat alle menselijke verstand te boven, want het was rechtstreeks uit het Goddelijke.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl