Bible

 

Genesis 16

Studie

   

1 Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar.

2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai.

3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaan gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw.

4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen.

5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u!

6 En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht.

7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur.

8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai!

9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen.

10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden.

11 Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft.

12 En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen.

13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet?

14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roi; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered.

15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismael.

16 En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismael aan Abram baarde.

   

Komentář

 

Hagar

  

Hagar, as mentioned in Genesis 16, signifies the affection of knowledge for the outward self and also the life of the outer or natural self.

(Odkazy: Arcana Coelestia 1890)

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3194

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3194. Dat de woorden ‘Izaäk kwam komende van Beerlachai roï’ het redelijk Goddelijk Goede betekenen, geboren uit het Goddelijk ware zelf, blijkt uit de uitbeelding van Izaäk, te weten het Goddelijk Redelijke van de Heer, waarover de nrs. 2083, 2630, hier ten aanzien van het Goddelijk Goede daar, aangezien het Goddelijk ware, vanuit het natuurlijke opgeroepen – wat door Rebekka wordt uitgebeeld – nog niet met dat goede verbonden was; in de verzen die nu volgen, wordt over de verbinding gehandeld; en uit de betekenis van komende komen van Beerlachai roï, namelijk geboren uit het Goddelijk Ware. Beerlachai roï betekent in de oorspronkelijke taal ‘de fontein van de Levende, die mij ziet’, zoals eerder in (Genesis 16:13, 14) waar men leest:

‘Hagar noemde de naam van Jehovah die tot haar sprak: Gij God die mij ziet, want zij zei: Heb ik ook gezien naar dien die mij ziet; daarom noemde zij de fontein Beerlachaï roï – de fontein voor de Levende die mij ziet’. Wat deze woorden betekenen, zie de nrs. 1952-1958; daar komt het ook duidelijk uit, dat de fontein het Goddelijk Ware is; en dat ‘de Levende die mij ziet’ het redelijk Goddelijk Goede is, dat daar de innerlijke mens van de Heer wordt genoemd uit het Goddelijk ware. Met deze allerdiepste verborgenheid is het als volgt gesteld: het eigenlijke Goddelijke zelf is het Goede en het Ware; ten aanzien van het Goddelijk Menselijke ging de Heer uit van het Goddelijk Goede en werd Hij geboren uit het Goddelijk ware, of wat hetzelfde is: het Zijn zelf van de Heer was het Goddelijk Goede en het Bestaan zelf was het Goddelijk ware en hieruit kwam het redelijk Goddelijk Goede van de Heer voort, waarmee Hij het Goddelijk Ware uit het Menselijke verbond.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl