Bible

 

Genesis 16

Studie

   

1 Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar.

2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai.

3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaan gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw.

4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen.

5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u!

6 En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht.

7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur.

8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai!

9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen.

10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden.

11 Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft.

12 En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen.

13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet?

14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roi; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered.

15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismael.

16 En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismael aan Abram baarde.

   

Komentář

 

Hagar

  

Hagar, as mentioned in Genesis 16, signifies the affection of knowledge for the outward self and also the life of the outer or natural self.

(Odkazy: Arcana Coelestia 1890)

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1988

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1988. Dat de woorden ‘Abram was een zoon van negentig jaren en negen jaren’ de tijd betekenen, voordat de Heer de Binnenste Mens ten volle met de redelijke verbonden had, blijkt uit de betekenis van negen wanneer dat de tien voorafgaat, of wat hetzelfde is, van negenennegentig wanneer dat de honderd voorafgaat. Want Abram was, toen Izaäk geboren werd honderd jaar oud. Van welke aard de innerlijke zin van het Woord is, kan vooral uit de getallen, alsmede uit de namen blijken. In het Woord betekenen de getallen, onverschillig welke, dingen en evenzo de namen, want er is hoegenaamd niets in het Woord, waarin niet het Goddelijke is, of wat niet een innerlijke zin heeft. Hoever deze ook van de letterlijke zin verwijderd is komt vooral hierin duidelijk uit, want in de hemel wordt nooit acht geslagen op namen en getallen, maar op hetgeen door namen en getallen wordt aangeduid; zoals bijvoorbeeld telkens wanneer het getal zeven voorkomt, zich terstond in de plaats van zeven het heilige aan de engelen voordoet, want zeven betekent het heilige, omdat de hemelse mens de zevende dag of de sabbat is, dus de rust van de Heer, zie nrs. 84-87, 395, 433, 716, 881. Evenzo is het met de overige getallen gesteld, zoals bijvoorbeeld met twaalf; telkens wanneer het getal twaalf voorkomt, rijst in de engelen de voorstelling op van alle dingen die tot het geloof behoren, omdat de twaalf stammen deze dingen betekenen, zie nr. 577.

Dat in het Woord getallen dingen betekenen, zie men in het eerste deel waarin dit wordt aangetoond in de nrs. 482, 487, 488, 493, 575, 647, 648, 755, 813, 893. Zo is het ook met het getal negenennegentig gesteld; dat dit de tijd betekent, voordat de Heer de Binnenste Mens ten volle met de redelijke verbonden had, blijkt uit de betekenis van honderd jaren, die Abram was toen Izaäk werd geboren. Door Izaäk wordt uitgebeeld en aangeduid de redelijke mens van de Heer, die met Zijn Binnenste Mens, dat wil zeggen het Goddelijke, verbonden is. Honderd betekent in het Woord hetzelfde als tien, omdat dit getal is samengesteld uit tien met tien vermenigvuldigd en tien de overblijfselen betekent, hetgeen in het eerste deel is aangetoond, zie nr. 576. Wat de overblijfselen bij de mens zijn, zie men in de nrs. 468, 530, 561, 660, 1050, en wat de overblijfselen bij de Heer, zie nr. 1906.

Deze verborgenheden kunnen niet verder uiteengezet worden, maar eenieder kan het begrijpen, wanneer hij er zich eerst mee bekend heeft gemaakt wat overblijfselen zijn; want heden ten dage weet men niet wat die zijn. Men zal slechts weten dat de overblijfselen bij de Heer de Goddelijke goedheden betekenen, die Hij Zichzelf door eigen vermogen verwierf en waardoor Hij het Menselijk Wezen met het Goddelijke verenigde. Hieruit kan blijken wat door negenennegentig wordt aangeduid, namelijk dat deze, omdat dit aan de honderd voorafgaat, de tijd betekent, voordat de Heer de Binnenste Mens ten volle met de redelijke mens verbonden had. Door Ismaël werd het eerste redelijke bij de Heer uitgebeeld en van welke aard dit was is meer dan voldoende in het voorafgaande zestiende hoofdstuk aangetoond. Daarentegen wordt door Izaäk het Goddelijk Redelijke van de Heer uitgebeeld, zoals uit hetgeen volgt zal blijken. Dat Abram zo lange tijd in het land Kanaän was gebleven, nu reeds 24 jaren, 10 jaren vóórdat Ismaël geboren werd, en daarna 13 jaren, en nog geen zoon van zijn vrouw Sarai had, maar dat eerst dan de belofte over een zoon werd gedaan, toen hij negenennegentig jaren oud was, sluit een verborgenheid in, zoals eenieder kan zien. De verborgenheid was deze, dat hij daardoor zou uitbeelden de vereniging van het Goddelijk Wezen van de Heer met Zijn Menselijk Wezen, en wel van Zijn Binnenste Mens die Jehovah is, met Zijn Redelijke Mens.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl