Bible

 

Genesis 16

Studie

   

1 Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar.

2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai.

3 Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaan gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw.

4 En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen.

5 Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u!

6 En Abram zeide tot Sarai: Zie uw dienstmaagd is in uw hand; doe haar, wat goed is in uw ogen. En Sarai vernederde haar, en zij vluchtte van haar aangezicht.

7 En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur.

8 En hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai!

9 Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen.

10 Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden.

11 Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft.

12 En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen.

13 En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet?

14 Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roi; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered.

15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismael.

16 En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismael aan Abram baarde.

   

Komentář

 

Hagar

  

Hagar, as mentioned in Genesis 16, signifies the affection of knowledge for the outward self and also the life of the outer or natural self.

(Odkazy: Arcana Coelestia 1890)

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1900

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1900. Dat de woorden ‘ga, ik bid u, in tot mijn dienstmaagd’ de verbinding met het uiterlijke betekenen, blijkt eveneens uit hetgeen eerder gezegd is, namelijk dat de redelijke mens ontvangen en verwekt wordt van de innerlijke mens als vader en van de uiterlijke mens als moeder. Het eigenlijke leven van de mens komt van de innerlijke mens, die geen ander dan een uiterst donkere verbinding kan hebben met de uiterlijke mens, vooraleer de ontvangende vaten, die tot het geheugen behoren, gevormd zijn, en dit vindt plaats door erkentenissen en wetenschappen. De invloeiing van de innerlijke mens vindt plaats in de erkentenissen en de wetenschappelijke dingen van de uiterlijke mens door middel van de neiging; voordat deze aanwezig zijn, bestaat er intussen wel een gemeenschap, maar alleen door neigingen, waardoor de uiterlijke mens wordt geregeerd; vandaar zijn het slechts heel algemene bewegingen en bepaalde verlangens, en verder ook bepaalde blinde bevliegingen, zoals die bij kleine kinderen voorkomen. Maar dit leven wordt geleidelijk helderder, naarmate de vaten van het geheugen door erkentenissen, en de vaten van het innerlijk geheugen door redelijke dingen gevormd worden. Naar gelang deze vaten gevormd worden en gerangschikt en wel in zo’n orde, dat zij wederkerig op elkaar betrekking hebben, vergelijkenderwijs als bloedverwantschappen en aanverwantschappen of als gezelschappen en families, wordt de overeenstemming van de uiterlijke mens met de innerlijke vervolmaakt; en dit nog beter door de redelijke dingen, welke de bemiddelaars zijn. Toch vindt dit niet op passende wijze plaats, wanneer niet de erkentenissen, waardoor deze vaten gevormd worden, waarheden zijn. De hemelse en geestelijke dingen van de innerlijke mens vinden immers voor zichzelf alleen overeenstemming in waarheden; deze waarheden, in de organische vormen van beide geheugens, zijn de echte vaten, waarin de hemelse dingen van de liefde en de geestelijke dingen van het geloof aangenomen kunnen worden; want dan worden zij door de Heer overeenkomstig de voorstelling en het beeld van de gezelschappen van de hemel of van Zijn rijk, gerangschikt, zodat de mens een hemel of het rijk van de Heer in het klein wordt, zoals dan ook in het Woord het gemoed van degenen die in de hemelse dingen van de liefde en in de geestelijke dingen van het geloof zijn, genoemd wordt. Maar dit is alleen gezegd voor hen die van dieper doordenken houden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl