Bible

 

Genesis 15

Studie

   

1 Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.

2 Toen zeide Abram: Heere, Heere! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer?

3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn!

4 En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn.

5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!

6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.

7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.

8 En hij zeide: Heere, Heere! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?

9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif.

10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij legde elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet.

11 En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg het weg.

12 En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis viel op hem.

13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren.

14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have.

15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden.

16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen.

17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging.

18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath:

19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet,

20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten,

21 En den Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1846

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1846. Dat ‘en zij zullen hen verdrukken’ hun zware verzoekingen betekent, kan uit de betekenis van verdrukken of van de verdrukking blijken, te weten de vervolging, dus de verzoeking. In het Woord van de Heer wordt door verdrukking niets anders aangeduid, zoals bij Jesaja:

‘Ik zal u louteren, en niet met zilver, Ik zal u keuren in de smeltkroes van de verdrukking’, (Jesaja 48:10);

verdrukking voor verzoeking.

Bij Mozes:

‘Gij zult gedenken aan al de weg, die u Jehovah, uw God, deze veertig jaren in de woestijn geleid heeft om u te verdrukken en om u te verzoeken. Jehovah spijsde u met manna in de woestijn, dat uw vaderen niet gekend hadden, om u te verdrukken, en om u te verzoeken, om u ten laatste wel te doen’, (Deuteronomium 8:2, 16);

verdrukken staat hier duidelijk voor verzoeken.

Bij dezelfde:

‘Toen de Egyptenaren ons kwaad deden en ons verdrukten, en een harde dienst op ons leiden, en wij riepen tot Jehovah, de God van onze vaderen, en Jehovah verhoorde onze stem, en zag onze verdrukking aan, en onze arbeid, en onze onderdrukking’, (Deuteronomium 26:6, 7);

hier staat hetzelfde wat in dit vers staat, namelijk dat zij dienden en verdrukt werden, waardoor eveneens de verzoekingen van de gelovigen worden aangeduid, zoals ook door hun verzoekingen in de woestijn, waardoor ook de verzoekingen van de Heer worden aangeduid, zoals bij Jesaja:

‘Hij was veracht, een man van smarten, en vandaar was eenieder als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht; nochtans heeft Hij onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen, en verdrukt was’, (Jesaja 53:3, 4);

hiermee worden de verzoekingen van de Heer aangeduid. Onder de woorden dat Hij onze krankheden op Zich nam en onze smarten droeg, wordt niet verstaan, dat de gelovigen geen verzoeking moeten ondergaan, en ook niet, dat Hij de zonden op Zich heeft overgebracht en zo dus weggenomen, maar dat Hij door worstelingen van de verzoekingen en door overwinningen de hellen heeft overwonnen, en dat op deze wijze Hij alleen, ook naar het Menselijk Wezen, de verzoekingen bij de gelovigen doorstaat. Ook door de Heer worden verzoekingen verdrukkingen genoemd; bij Markus:

‘Die, welke op de steenachtige plaatsen gezaaid worden, hebben, wanneer zij het Woord gehoord hebben, geen wortel in zichzelf, maar zijn voor een tijd; daarna als verdrukking en vervolging komt om des Woords wil, zo worden zij terstond geërgerd’, (Markus 4:16, 17);

verdrukking duidelijk voor verzoeking; geen wortel in zichzelf hebben, is geen naastenliefde hebben, want daarin wortelt het geloof; zij die zich niet in het bezit van deze wortel verheugen, komen in de verzoekingen te vallen.

Bij Johannes:

‘In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar vertrouwt, Ik heb de wereld overwonnen’, (Johannes 16:33);

verdrukking voor verzoeking.

Bij Mattheüs:

‘De ene natie zal tegen de andere natie opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; al deze dingen zijn een beginsel van de smarten; alsdan zullen zij u overleveren in verdrukking. Alsdan zal grote verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin van de wereld. Terstond na de verdrukking van die dagen, zal de zon verduisterd worden’, (Mattheüs 24:7, 8, 9, 21, 29) waar sprake is van de voleinding der eeuw, of van de laatste tijden van de Kerk; de verdrukking staat voor de uiterlijke en innerlijke verzoekingen: de uiterlijke zijn de vervolgingen van de wereld, de innerlijke die van de duivel. Het gemis aan naastenliefde wordt daarmee aangeduid, dat natie tegen natie, koninkrijk tegen koninkrijk zal opstaan, en daarmee, dat de zon, dat wil zeggen, de Heer, de liefde en de naastenliefde, verduisterd zal worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl