Bible

 

Genesis 15

Studie

   

1 Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.

2 Toen zeide Abram: Heere, Heere! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer?

3 Voorts zeide Abram: Zie, mij hebt Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn!

4 En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn.

5 Toen leidde Hij hem uit naar buiten, en zeide: Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!

6 En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.

7 Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.

8 En hij zeide: Heere, Heere! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?

9 En Hij zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge duif.

10 En hij bracht Hem deze alle, en hij deelde ze middendoor, en hij legde elks deel tegen het andere over; maar het gevogelte deelde hij niet.

11 En het wild gevogelte kwam neder op het aas; maar Abram joeg het weg.

12 En het geschiedde, als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis viel op hem.

13 Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren.

14 Doch Ik zal het volk ook rechten, hetwelk zij zullen dienen; en daarna zullen zij uittrekken met grote have.

15 En gij zult tot uw vaderen gaan met vrede; gij zult in goeden ouderdom begraven worden.

16 En het vierde geslacht zal herwaarts wederkeren; want de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen.

17 En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging.

18 Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath:

19 Den Keniet, en den Keniziet, en den Kadmoniet,

20 En den Hethiet, en den Fereziet, en de Refaieten,

21 En den Amoriet, en den Kanaaniet, en den Girgaziet, en den Jebusiet.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1823

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1823. Dat de woorden ‘neem een driejarige vaars en een driejarige geit, en een driejarige ram’ de dingen betekenen, die uitbeeldingen zijn van de hemelse dingen van de Kerk, blijkt uit de betekenis van deze dieren bij de offers. Niemand, die gezond denkt, kan geloven, dat de verschillende dieren die geofferd werden, niets anders te betekenen hadden dan alleen offers, of dat de os en de jonge stier of de vaars dezelfde betekenis hadden als het schaap, de bok en de geit, en deze dezelfde als het lam, en een soortgelijke als de tortelduif en de jongen van de duiven, terwijl toch elk dier zijn bijzondere betekenis had. Dat kan voldoende hieruit blijken, dat nooit het een in de plaats van het andere werd opgedragen, en dat uitdrukkelijk werden opgegeven welke bij de brandoffers, en bij de dagelijkse offers, bij de sabbat- en bij de feestoffers zouden geofferd worden, welke bij de vrijwillige, de gelofte- en de dankoffers, welke bij de verzoenende schuld- en zondeoffers, en welke bij de reinigingsoffers; dit zou nooit gebeurd zijn, wanneer niet door elk dier iets bijzonders was uitgebeeld en aangeduid. Maar het zou te ver voeren om hier uiteen te zetten wat elk dier in het bijzonder betekent; genoeg dat men hier weet, dat het hemelse dingen zijn, welke door dieren worden aangeduid, en geestelijke dingen, die door de vogels worden aangeduid, en door elk iets hemels en geestelijks in het bijzonder. De Joodse Kerk zelf en alle dingen van de Joodse Kerk, waren uitbeeldingen van de dingen die tot het rijk van de Heer behoren, waarin niets dan het hemelse en geestelijke is, dat wil zeggen, niets dan hetgeen tot de liefde en het geloof behoort, zoals ook voldoende kan blijken uit de betekenis van de reine en nuttige dieren, waarover is gehandeld in de nrs. 45, 46, 142, 143, 246, 714, 715, 776. Daar deze in de Oudste Kerk de hemelse goedheden betekenden, zijn zij later in de Kerk, toen de godsdienst alleen uiterlijk was geworden, en als uitbeeldend werd beschouwd en erkend, uitbeeldingen geworden. Daar hier over de staat van de Kerk wordt gehandeld, en voorzegd wordt van welke aard zij in de toekomst zal zijn, werd het door dergelijke uitbeeldingen aan Abram getoond, geheel zoals het hier vermeld wordt, maar toch worden in de innerlijke zin dergelijke dingen aangeduid. Dit kan eenieder bedenken en weten, want waartoe zou het gediend hebben, om een driejarige vaars, een driejarige geit, een driejarige ram, een tortelduif en een jonge duif te nemen, ze in tweeën te delen, en zo neer te leggen, wanneer niet alles tot in bijzonderheden aanduidingen waren geweest; wat zij betekenen, kan uit hetgeen volgt blijken.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl