Bible

 

Genesis 13

Studie

   

1 Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.

2 En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.

3 En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai;

4 Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.

5 En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten.

6 En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.

7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.

8 En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders.

9 Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.

10 En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.

11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den ander.

12 Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.

13 En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen den HEERE.

14 En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.

15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.

16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden.

17 Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.

18 En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1680

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1680. Dat de woorden ‘en ook de Emoriet, die te Chazezon Thamar woonde’ de soorten van boosheden die daaruit voortkwamen, betekenen, blijkt uit hetgeen nu is gezegd, verder uit de uitbeelding en de betekenis van de Emorieten, waarvan in het volgende hoofdstuk 15, bij vers 16 sprake zal zij. Wat de boosheden en de valsheden betreft, waartegen de Heer streed, moet men weten, dat het helse geesten waren, die zich in boosheden en valsheden bevonden, dat wil zeggen, dat het met dergelijke geesten gevulde hellen waren, die voortdurend het menselijk geslacht bestookten. De helse geesten begeren niets anders dan eenieder te verderven en nooit voelen zij groter genot dan wanneer zij iemand martelen. In het andere leven worden alle geesten daarnaar onderscheiden. Zij die tegen anderen het boze in de zin hebben, zijn helse of duivelse geesten; zij die echter voor anderen het goede willen, zijn goede geesten of engelgeesten. De mens kan weten onder welke geesten hij is, onder helse geesten dan wel onder engelgeesten. Wanneer hij tegen de naaste kwaad in de zin heeft, van hem alleen het boze denkt, en wanneer hij kan, het ook daadwerkelijk doet, en daarin zijn behagen schept, is hij onder helse geesten, en wordt ook een helse geest in het andere leven; wie daarentegen met de naaste het goede voor heeft en van hem alleen het goede denkt, is onder engelgeesten en wordt ook een engel in het andere leven. Dit is het merkteken; dat eenieder zichzelf daarnaar onderzoekt, van welke aard hij is. Het maakt niets uit of men het boze niet doet, wanneer men het niet kan en ook niet durft, en het maakt niets uit of men het goede doet uit eigenbelang. Dit zijn uiterlijke dingen die in het andere leven verwijderd worden. De mens is daar zoals hij denkt en gezind is; er zijn velen die uit een in de wereld aangenomen gewoonte goed kunnen spreken, maar men bemerkt direct of het gemoed of de bedoeling daarmee overeenkomt; zo niet, dan wordt hij onder de helse geesten van zijn geslacht en soort neergeworpen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl