Bible

 

Genesis 13

Studie

   

1 Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.

2 En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.

3 En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai;

4 Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.

5 En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten.

6 En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.

7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.

8 En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders.

9 Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.

10 En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.

11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den ander.

12 Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.

13 En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen den HEERE.

14 En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.

15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.

16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden.

17 Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.

18 En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1563

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1563. Dat de woorden ‘en ook Loth, die met Abram ging’ de uiterlijke mens betekenen, die bij de Heer was, blijkt uit de uitbeelding van Loth, namelijk dat hij de zinnelijke mens is, of, wat hetzelfde is, de uiterlijke mens. Het is eenieder in de Kerk bekend, dat er bij elk mens een innerlijk en een uiterlijk is, of, wat hetzelfde is, dat de mens innerlijk is en uiterlijk. Hierover zie men wat eerder gezegd is in de nrs. 978, 994, 995, 1015.

De uiterlijke mens ontvangt zijn leven voornamelijk van de innerlijke mens, dat wil zeggen van zijn geest of van zijn ziel. Daaruit komt zijn leven in het algemeen voort, en dit kan niet tot in bijzonderheden of specifiek door de uiterlijke mens worden ontvangen, wanneer niet zijn organische vaten worden geopend, om de ontvangers te zijn van de bijzondere en afzonderlijke dingen van de innerlijke mens. Deze organische vaten, die de ontvangers moeten zijn, worden alleen door middel van de zinnen geopend, die voornamelijk de zinnen van het gehoor en van het gezicht zijn, en naarmate deze geopend worden, kan de innerlijke mens invloeien met zijn bijzondere en afzonderlijke dingen. Deze vaten worden door middel van de zinnen geopend door de wetenschappelijke dingen en de erkentenissen, voorts door de lusten en bekoringen. Door de eerstgenoemde de vaten die tot het verstand behoren, door de laatstgenoemde de vaten die tot de wil behoren. Hieruit kan blijken, dat het wel niet anders kan, of er sluipen dan bij de uiterlijke mens wetenschappelijke dingen en erkentenissen binnen, die niet met de geestelijke waarheden kunnen samengaan, en dat lusten en bekoringen binnensluipen, die niet met de hemelse goedheden kunnen samengaan, zoals alles, wat lichamelijke, wereldse en aardse dingen als doeleinden beschouwt. En wanneer deze als doeleinden beschouwd worden, trekken zij de uiterlijke mens naar buiten en naar beneden, en verwijderen hem zo van de innerlijke mens. Wanneer daarom dergelijke dingen niet eerst verstrooid worden, kan de innerlijke mens geenszins met de uiterlijke overeenstemmen. Daarom moeten dergelijke dingen eerst verwijderd worden, voordat de innerlijke mens met de uiterlijke kan overeenstemmen. Dat deze dingen bij de Heer zijn verwijderd of afgescheiden, wordt uitgebeeld en aangeduid door de scheiding van Loth van Abram.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl