Bible

 

Genesis 13

Studie

   

1 Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden, hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.

2 En Abram was zeer rijk, in vee, in zilver, en in goud.

3 En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai;

4 Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.

5 En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten.

6 En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.

7 En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.

8 En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders.

9 Is niet het ganse land voor uw aangezicht? Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest, zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.

10 En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.

11 Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den ander.

12 Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.

13 En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen den HEERE.

14 En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.

15 Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.

16 En Ik zal uw zaad stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden.

17 Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.

18 En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Arcana Coelestia # 1685

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1685. With Chedorlaomer king of Elam, and Tidal king of Goiim, and Amraphel king of Shinar, and Arioch king of Ellasar. That this signifies the truths and goods in the external man, is evident from the signification of the same in verse 1 of this chapter.

That “Chedorlaomer king of Elam” signifies truths, and “Tidal king of Goiim” goods, and the others the things derived from these, is evident from the fact that the same kings are here enumerated in a different order from that of verse 1 above. There “Chedorlaomer king of Elam” stands in the third place, but here in the first; and there “Tidal king of Goiim” is in the fourth place, but here in the second. It is truth that is first in combat, for combat is from truth; for from truth it is known what falsity is and what evil is; on which account such combats never arise until the man has been imbued with knowledges [scientiae et cognitiones] of truth and good. Hence by “Chedorlaomer,” who is here named in the first place, is signified the truth that was in the Lord; which is also evident from the signification of “Elam,” as being faith from charity, which is the same thing as truth (as has been shown before, Genesis 10:22). It follows from this that “Tidal king of Goiim” or “of nations” signifies good; and that the other kings signify the truths and goods that are derived from these.

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for the permission to use this translation.