Bible

 

Ezechiël 9

Studie

   

1 Daarna riep Hij voor mijn oren met luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad naderen, en elkeen met zijn verdervend wapen in zijn hand.

2 En ziet, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elkeen met zijn verpletterend wapen in zijn hand; en een man in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers-inktkoker was aan zijn lenden; en zij kwamen in, en stonden bij het koperen altaar.

3 En de heerlijkheid des Gods van Israel hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die de schrijvers-inktkoker aan zijn lenden had.

4 En de HEERE zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al deze gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden.

5 Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone niet, en spaart niet!

6 Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand, op denwelken het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen, die voor het huis waren.

7 En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis, en vervult de voorhoven met verslagenen; gaat henen uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de stad.

8 Het geschiedde nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere Heere, zult Gij al het overblijfsel van Israel verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem?

9 Toen zeide Hij tot mij: De ongerechtigheid van het huis van Israel en van Juda is gans zeer groot, en het land is met bloed vervuld, en de stad is vol van afwijking; want zij zeggen: De HEERE heeft het land verlaten, en de HEERE ziet niet.

10 Daarom ook, wat Mij aangaat, Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal hun weg op hun hoofd geven.

11 En ziet, de man, die met linnen bekleed was, aan wiens lenden de inktkoker was, bracht bescheid weder, zeggende: Ik heb gedaan, gelijk als Gij mij geboden hadt.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Ware Christelijke Religie # 94

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 853  
  

94. In de huidige Christelijke Kerken is het gebruikelijk, de Heer onze Heiland, de Zoon van Maria te noemen en zelden de Zoon van God, tenzij wanneer men dan de van eeuwigheid aan geboren Zoon van God bedoelt. Dit komt, omdat de rooms-katholieken de moeder Maria boven de overigen geheiligd hebben en haar als een godin of koningin de voorrang gegeven hebben boven al hun heiligen; terwijl de Heer toch, toen Hij Zijn Menselijke verheerlijkt had, al wat tot Zijn moeder behoorde, aflegde, en al wat van de Vader was, aantrok; dit zal in de volgende bladzijden van dit werk volledig worden aangetoond. Door dit algemeen spraakgebruik dat in de mond van allen is, dat Hij de Zoon van Maria is, zijn tal van dwalingen in de Kerk ingevloeid, vooral bij hen, die niet in overweging namen, wat over de Heer in het Woord is gezegd, zoals ‘dat de Vader en Hij één zijn’; ‘dat Hij in de Vader en de Vader in Hem is’; ‘dat alles wat de Vader heeft het Zijne is’; ‘dat Hij Jehovah Zijn Vader noemde en Jehovah de Vader Hem Zijn Zoon’. De dwalingen die in de Kerk invloeiden als gevolg daarvan, dat men Hem de Zoon van Maria en niet de Zoon van God noemt, bestaat hierin, dat de voorstelling van de Goddelijkheid van de Heer te gronde gaat, en daarmee al datgene, wat in het Woord over Hem als Gods Zoon gezegd is. Voorts dat daardoor het: Judaďsme, het Arianisme, het Socinianisme en het Calvinisme, zoals dit in het begin was, binnendringen kon, en tenslotte het naturalisme [atheďsme], en daarmee het fanatisme, dat Hij de zoon van Maria uit Jozef was. Voorts dat Hij de ziel vanuit de moeder had, en dat Hij vandaar Zoon Gods genoemd wordt en het niet is. Laat eenieder, de geestelijke zowel als de leek, eens bij zichzelf nagaan, of hij over de Heer als Zoon van Maria een andere voorstelling heeft en koestert, dan die van een gewoon mens. Aangezien een dergelijke voorstelling reeds in de derde eeuw, toen de Arianen opkwamen, onder de christenen begon te overheersen, verzon het Concilie van Nicea, om de Goddelijkheid voor de Heer te behouden, de ‘van eeuwigheid aan geboren Zoon van God’ ; maar door dit verzinsel werd toen weliswaar, en wordt ook bij velen heden ten dage, het Menselijke van de Heer tot het Goddelijke verheven, maar niet bij hen, die onder de hypostatische vereniging een vereniging als tussen twee verstaan, waarvan de een boven en de ander beneden is. Maar wat komt daar anders uit voort, dan dat de gehele christelijke Kerk te gronde gaat, welke enig en alleen op de eredienst van Jehovah in het Menselijke, bijgevolg op de God Mens gegrond is? Dat niemand de Vader kan zien, noch Hem kennen, noch tot Hem komen, noch in Hem geloven, tenzij door Zijn Menselijke, verklaart de Heer op vele plaatsen. Wanneer dit niet geschiedt, dan wordt al het edele zaad van de Kerk in onedel zaad veranderd; het zaad van de olijfboom in dat van de pijnboom, het zaad van de sinaasappel-, citroen-, appel- en perenboom, in zaad van wilg, olm, linde en steeneik; de wijnstok in moerasriet, tarwe en gerst in kaf. Ja zelfs wordt alle geestelijke spijs als stof waarmee de slangen zich voeden; want het geestelijk licht wordt dan in de mens natuurlijk, en tenslotte zinnelijk en lichamelijk, wat op zichzelf beschouwd een dwaallicht is. Ja, de mens wordt dan zelfs als een vogel, die terwijl hij in de hoogte vliegt, opeens van zijn vleugels beroofd, ter aarde stort, alwaar hij rondlopend niet meer om zich heen ziet dan wat voor zijn voeten ligt. Dan denkt hij over de geestelijke dingen van de Kerk, die gunstig zijn voor het eeuwige leven, niet anders dan een waarzegger. Dit gebeurt wanneer de mens de Heer God Verlosser en Heiland louter als de zoon van Maria, dus louter als mens beschouwt.

  
/ 853  
  

Swedenborg Boekhuis Baarle Nassau, Netherlands Nederlandse vertaling door Henk Weevers 2010. Link markup by NCBSP.

Komentář

 

Judah

  

The 'city of Judah,' as in Isaiah 40:9, signifies the doctrine of love towards the Lord and love towards our neighbor.

(Odkazy: Apocalypse Explained 850)