Bible

 

Ezechiël 4

Studie

   

1 En gij, mensenkind, neem u een tichelsteen, en leg dien voor uw aangezicht, en bewerp daarop de stad Jeruzalem.

2 En maak een belegering tegen haar, en bouw tegen haar sterkten, en werp tegen haar een wal op, en stel legers tegen haar, en zet tegen haar stormrammen rondom.

3 Verder, neem gij u een ijzeren pan, en stel ze tot een ijzeren muur tussen u en tussen die stad; en richt uw aangezicht tegen haar, dat zij in belegering kome, en gij zult ze belegeren. Dit zij den huize Israels een teken.

4 Lig gij ook neder op uw linkerzijde, en leg daarop de ongerechtigheid van het huis Israels, naar het getal der dagen, dat gij daarop zult liggen, zult gij hun ongerechtigheid dragen.

5 Want Ik heb u gegeven de jaren hunner ongerechtigheid, naar het getal der dagen, driehonderd en negentig dagen, dat gij de ongerechtigheid van het huis Israels dragen zult.

6 Als gij nu deze voleinden zult, lig ten anderen male neder op uw rechterzijde, en gij zult de ongerechtigheid van het huis van Juda dragen veertig dagen; Ik heb u gegeven elken dag voor elk jaar.

7 Daarom zult gij uw aangezicht richten tegen de belegering van Jeruzalem, en uw arm zal ontbloot zijn; en gij zult tegen haar profeteren.

8 En ziet, Ik zal dikke touwen aan u leggen, dat gij u niet omkeert van uw ene zijde tot uw andere zijde, totdat gij de dagen uwer belegering voleind hebt.

9 En neemt gij voor u tarwe, en gerst, en bonen, en linzen, en gierst, en spelt; en doe die in een vat, en maak die u tot brood; naar het getal der dagen, die gij op uw zijde nederliggen zult, driehonderd en negentig dagen, zult gij dat eten.

10 Uw spijze nu, die gij eten zult, zal in gewicht zijn twintig sikkelen daags; van tijd tot tijd zult gij die eten.

11 Gij zult ook water naar zekere maat drinken, het zesde deel van een hin; van tijd tot tijd zult gij het drinken.

12 En gij zult een gerstekoek eten, en dien zult gij met drek van des mensen afgang bakken voor hun ogen.

13 En de HEERE zeide: Alzo zullen de kinderen Israels hun brood onrein eten onder de heidenen, waarhenen Ik hen verdrijven zal.

14 Toen zeide ik: Ach, Heere, Heere, zie, mijn ziel is niet verontreinigd geweest; want ik heb, van mijn jeugd af tot nu toe, geen dood aas, noch dat verscheurd is, gegeten, en geen verfoeilijk vlees is in mijn mond gekomen.

15 En Hij zeide tot mij: Zie, Ik heb u rundermest gegeven voor mensendrek, zo zult gij uw brood daarmede bereiden.

16 Daarna zeide Hij tot mij: Gij mensenkind, zie, Ik breek den staf des broods in Jeruzalem, en zij zullen het brood met gewicht en met kommer eten, en het water met zekere maat en met verbaasdheid drinken;

17 Opdat zij des broods en des waters gebrek hebben, en de een met den ander verbaasd worden, en in hun ongerechtigheid uitteren.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1296

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1296. Dat de woorden ‘kom aan, laat ons tichelen strijken’ de valsheden betekenen, die zij verzonnen, blijkt uit de betekenis van de tichel; de steen betekent in het Woord het ware, vandaar betekent de tichel, omdat hij door de mens gemaakt is, het valse; want de tichel is een kunstmatig vervaardigde steen. Dat de tichel dit betekent, kan ook uit de navolgende plaatsen blijken; bij Jesaja:

‘Ik heb Mijn handen uitgebreid de ganse dag tot een weerbarstig volk, die wandelen op een weg, die niet goed is, naar hun gedachten, in hoven offerende en rokende op tichelen’, (Jesaja 65:2, 3);

roken op tichelen staat voor vereren uit verzinsels en valsheden, vandaar dat er gezegd wordt dat ‘zij wandelen naar hun gedachten’.

Bij dezelfde:

‘Vanwege de hoogmoed en de grootsheid van de harten van Efraïm, en van de inwoners van Samaria, zeggende: de tichelen zijn gevallen en met uitgehouwen staan zullen wij bouwen’, (Jesaja 9:8, 9);

Efraïm staat voor de mens met inzicht, die in verkeerdheden gevallen is, en die waarheden valsheden en tichelen noemt of ze daartoe maakt; de uitgehouwen steen staat voor het verdichtsel.

Bij Nahum:

‘Schep u water ter belegering, versterk uw vastigheden, ga in het slijk, en treed met leem, herstel de ticheloven; het vuur zal u aldaar verteren, en het zwaard zal u uitroeien’, (Nahum 3:14, 15);

het leem treden staat hier voor de valsheden, de ticheloven herstellen voor de godsdienst daarvan; het vuur is de straf voor de begeerten, het zwaard is de straf voor de valsheden.

Bij Ezechiël:

‘Neem u een tichel, en leg die voor u, en bewerk daarop de stad Jeruzalem’, (Ezechiël 4:1);

hier wordt de profeet bevolen, de stad te belegeren, en deze profetie houdt in, dat de godsdienst vervalst is. Dat de tegel het valse betekent, kan verder nog blijken uit de betekenis van de steen, dat het ware is; hierover zal in wat volgt gehandeld worden.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl