Bible

 

Exodus 7

Studie

   

1 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet over Farao; en Aaron, uw broeder, zal uw profeet zijn.

2 Gij zult spreken alles, wat Ik u gebieden zal; en Aaron, uw broeder, zal tot Farao spreken, dat hij de kinderen Israels uit zijn land trekken laat.

3 Doch Ik zal Farao's hart verharden; en Ik zal Mijn tekenen en Mijn wonderheden in Egypteland vermenigvuldigen.

4 Farao nu zal naar ulieden niet horen, en Ik zal Mijn hand aan Egypte leggen, en voeren Mijn heiren, Mijn volk, de kinderen Israels, uit Egypteland, door grote gerichten.

5 Dan zullen de Egyptenaars weten, dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik Mijn hand over Egypte uitstrekke, en de kinderen Israels uit het midden van hen uitleide.

6 Toen deed Mozes en Aaron, als hun de HEERE geboden had, alzo deden zij.

7 En Mozes was tachtig jaar oud, en Aaron was drie en tachtig jaar oud, toen zij tot Farao spraken.

8 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aaron, zeggende:

9 Wanneer Farao tot ulieden spreken zal, zeggende: Doet een wonderteken voor ulieden; zo zult gij tot Aaron zeggen: Neem uw staf, en werp hem voor Farao's aangezicht neder; hij zal tot een draak worden.

10 Toen ging Mozes en Aaron tot Farao henen in, en deden alzo, gelijk de HEERE geboden had; en Aaron wierp zijn staf neder voor Farao's aangezicht, en voor het aangezicht zijner knechten; en hij werd tot een draak.

11 Farao nu riep ook de wijzen en de guichelaars; en de Egyptische tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen.

12 Want een ieder wierp zijn staf neder, en zij werden tot draken; maar Aarons staf verslond hun staven.

13 Doch Farao's hart verstokte, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE gesproken had.

14 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Farao's hart is zwaar; hij weigert het volk te laten trekken.

15 Ga heen tot Farao in den morgenstond; zie, hij zal uitgaan naar het water toe, zo stel u tegen hem over aan den oever der rivier, en den staf, die in een slang is veranderd geweest, zult gij in uw hand nemen.

16 En gij zult tot hem zeggen: de HEERE, de God der Hebreen, heeft mij tot u gezonden, zeggende: Laat Mijn volk trekken, dat het Mij diene in de woestijn; doch zie, gij hebt tot nu toe niet gehoord.

17 Zo zegt de HEERE: Daaraan zult gij weten, dat Ik de HEERE ben; zie, ik zal met dezen staf, die in mijn hand is, op het water, dat in deze rivier is, slaan, en het zal in bloed veranderd worden.

18 En de vis in de rivier zal sterven, zodat de rivier zal stinken; en de Egyptenaars zullen vermoeid worden, dat zij het water uit de rivier drinken mogen.

19 Verder zeide de HEERE tot Mozes: zeg tot Aaron: Neem uw staf, en steek uw hand uit over de wateren der Egyptenaren, over hun stromen, over hun rivieren, en over hun poelen, en over alle vergadering hunner wateren, dat zij bloed worden; en er zij bloed in het ganse Egypteland, beide in houten en in stenen vaten.

20 Mozes nu en Aaron deden alzo, gelijk de HEERE geboden had; en hij hief den staf op, en sloeg het water, dat in de rivier was, voor de ogen van Farao, en voor de ogen van zijn knechten; en al het water in de rivier werd in bloed veranderd.

21 En de vis, die in de rivier was, stierf; en de rivier stonk, zodat de Egyptenaars het water uit de rivier niet drinken konden; en er was bloed in het ganse Egypteland.

22 Doch de Egyptische tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen; zodat Farao's hart verstokte, en hij hoorde naar hen niet, gelijk als de HEERE gesproken had.

23 En Farao keerde zich om, en ging naar zijn huis; en hij zette zijn hart daar ook niet op.

24 Doch alle Egyptenaars groeven rondom de rivier, om water te drinken; want zij konden van het water der rivier niet drinken.

25 Alzo werden zeven dagen vervuld, nadat de HEERE de rivier geslagen had.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalypse Explained # 573

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 1232  
  

573. Verse 16. And the number of the armies of the horsemen was two myriads of myriads, signifies that the falsities of evil from which and in favor of which they reason and which conspire against the truths of good, are innumerable. This is evident from the signification of "armies," as meaning the falsities of evil (of which presently); and from the signification of "horsemen," as being the reasonings therefrom, for "horses" signify the understanding of truth, and in the contrary sense the understanding perverted and destroyed (See above, n. 355, 364, 372, 373, 381, 382); so "horsemen" in this sense signify the reasonings from falsities, since reasonings from falsities are from the understanding perverted and destroyed, for truths constitute the understanding, but falsities destroy it. The above is evident also from the signification of "two myriads of myriads," as being innumerable falsities conspiring against truths of good (that "myriads" signify things innumerable, and are predicated of truths, see above, n. 336, and it is said "two myriads of myriads" because this signifies things innumerable that are conjoined and conspire; for the number "two" signifies conjunction, concord, and conspiracy (See above, n. 283, 384). It means against the truths of good, because what follows treats of the destruction of truths by the armies of such horsemen. From this it can be seen that "the number of the armies of the horsemen was two myriads of myriads" signifies that the falsities of evil from which and in favor of which they reason, and which conspire against the truths of good, are innumerable.

[2] "Armies" (or hosts) are frequently mentioned in the Word, and the Lord is called "Jehovah of Hosts or Zebaoth," and "armies" there signify truths from good fighting against the falsities from evil, and in the contrary sense falsities from evil fighting against truths from good. Such is the signification of "armies" in the Word, because "wars" in the Word, both in the histories and prophecies, signify, in the internal sense spiritual wars, which are waged against hell and against the diabolical crew there, and such wars have relation to truths and goods opposing falsities and evils; this is why "armies" signify all truths from good, and in the contrary sense all falsities from evil. That "armies" signify all truths from good is evident from the sun, moon, stars, and also the angels, being called "the armies of Jehovah," because they signify all truths from good in the complex; also from the sons of Israel being called "armies," because they signified the truths and goods of the church. And as all truths and goods are from the Lord, and the Lord alone fights for all in heaven and for all in the church against the falsities and evils which are from hell, so He is called "Jehovah Zebaoth," that is, "Jehovah of Hosts."

[3] That the sun, the moon, and the stars, are called "hosts" is evident from the following passages. In Moses:

Thus the heavens and the earth were finished, and all the host of them (Genesis 2:1).

In David:

By the word of Jehovah were the heavens made; and all the host of them by the breath of His mouth (Psalms 33:6).

In the same:

Praise ye Jehovah, all His angels; praise ye Him, all His hosts; praise ye Him, sun and moon; praise Him, all ye stars of light (Psalms 148:2, 3).

In Isaiah:

And all the host of the heavens shall waste away, and the heavens shall be rolled up as a scroll; and all their hosts shall fall down, as the leaf falleth off from the vine, and as that which falleth from the fig-tree (Isaiah 34:4).

I have made the earth, and created man upon it; My hands have stretched out the heavens, and all their host have I commanded (Isaiah 45:12).

In the same:

Lift up your eyes on high, and see who hath created these, who leadeth out their host in number, who calleth them all by name (Isaiah 40:26).

In Jeremiah:

As the host of the heavens is not numbered, and the sand of the sea is not measured (Jeremiah 33:22).

In these passages, the sun, moon, and stars, are called a "host" because the "sun" signifies the good of love, the "moon," truth from good, and the "stars" the knowledges of truth and good, consequently they signify goods and truths in the whole complex, and these are called a "host" because they resist evils and falsities, and perpetually conquer them as enemies.

[4] In Daniel:

One horn of the he-goat waxed great even to the host of the heavens; and some of the host and of the stars it cast down to the earth, and trampled upon them. Yea, it magnified itself even to the Prince of the Host; and the continual offering was taken away from him, and the dwelling place of his sanctuary was cast down. And the host was given to the continual offering for transgression, because it cast down the truth to the earth. Then one holy one said, How long shall be the vision, the continual offering, and the wasting transgression, that the holy place and the host be given to be trodden down? And he said, Even to the evening, the morning (Daniel 8:10-14).

What is here signified by the "he-goat," "his horns," and this "horn that waxed great even to the host of the heavens," may be seen above (n. 316, 336, 535). "The host of the heavens, some of which it cast down to the earth," means the truths and goods of heaven; for the last state of the church, when the truths and goods of heaven are esteemed as of no account, and rejected, is here treated of, and this is signified by "treading them down;" therefore it is added, "it cast down truth to the earth." "The Prince of the Host" means the Lord, who is also called "Jehovah God Zebaoth" (or of Hosts). That all worship from the good of love and from the truths of faith would perish is signified by "the continual offering was taken away from him, and the dwelling place of his sanctuary was cast down." That this would come to pass in the end of the church, when the Lord would come into the world, is signified by "even to the evening, the morning," "evening" signifying the last time of the old church, and "morning" the first time of the new church.

[5] That the angels are called "hosts" is evident from the following passages. In Joel:

Jehovah uttered His voice before His host; for His camp was very great (Joel 2:11).

In Zechariah:

I will set a camp for my house from my host, because of him that passeth away and of him that returneth, that no exactor may again pass through over them (Zechariah 9:8).

In David:

Bless ye Jehovah, all ye His hosts, ye ministers of His that do His will (Psalms 103:21).

In the first book of Kings:

Micaiah the prophet said to the king, I saw Jehovah sitting on His throne, and the whole host of the heavens standing beside Him on His right hand and on His left. And one said in this manner, and another said in that manner (1 Kings 22:19, 20).

In Revelation:

His hosts in heaven followed him upon white horses, clothed in fine linen, white and clean (Revelation 19:14).

And again:

I saw the beast and the kings of the earth, and their hosts gathered together to make war with Him that sat on the white horse, and with His hosts (Revelation 19:19).

The angels gathered together, or a company of them, is called "a host," because "the angels," the same as "hosts" signify Divine truths and goods, because they are recipients of these from the Lord (about which see above, n. 130, 200, 302).

[6] For the same reason the sons of Israel, because they signify the truths and goods of the church, are called "hosts," as in the following passages. In Moses:

Jehovah said, Bring out the sons of Israel from the land of Egypt according to their hosts (Exodus 6:26).

In the same:

I will bring forth My host, My people, the sons of Israel, out of the land of Egypt by great judgments (Exodus 7:4; 12:17).

In the same:

It came to pass on that very day that all the hosts of Jehovah went forth from the land of Egypt (Exodus 12:41).

In the same:

Thou shalt number all that go forth into the host (Numbers 1:3, et seq .).

They were to pitch about the Tent of meeting, and were also to go forth according to their hosts (Numbers 2:3, 9, 16, 24).

The Levites were to be taken to perform the warfare, to do the work in the Tent of meeting (Numbers 4:3, 23, 30, 39).

The sons of Israel were called the "hosts of Jehovah" because they represented the church, and signified all its truths and goods (as can be seen in Arcana Coelestia 5414, 5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833, 5879, 5951, 6637, 6862, 6868, 7035, 7062, 7198, 7201, 7215, 7223, 7957, 8234, 8805, 9340). They were called "hosts," in the plural, because each tribe was called a "host," as can be seen in Moses, when it was commanded him to number them all according to their hosts, and they were numbered according to their tribes (Numbers 1, Numbers 3, et seq.); likewise when the camp was pitched about the Tent of meeting according to the tribes, it is said "according to their hosts" (Numbers 2:3, 9, et seq.). The tribes were called "hosts" because the twelve tribes taken together represented all the truths and goods of the church, and each tribe some universal essential of the church (See above, n. 431).

[7] From this it can be seen that the truths and goods of heaven and the church are meant in the Word by "hosts;" which makes clear why it is that Jehovah is called in the Word "Jehovah Zebaoth," and "Jehovah God Zebaoth," that is, "of hosts" (as in Isaiah 1:9, 24; 2:12; 3:1, 15; 5:7, 9, 16, 24; 6:3, 5; 8:13, 18; 14:22, 23, 24, 27; 17:3; 25:6; 28:5, 22, 29; 29:6; 31:4, 5; 37:16; Jeremiah 5:14; 38:17; 44:7; Amos 5:16; Haggai 1:9, 14; 2:4, 8, 23; Zechariah 1:3; Malachi 2:12, and various other places).

[8] From this it is now evident that "hosts" signify the truths and goods of heaven and the church in the whole complex; and as most things in the Word have also a contrary sense, so do "hosts," and in that sense they signify falsities and evils in their whole complex, as in the following passages in Jeremiah:

Upon the roofs of the houses they have burned incense unto all the host of the heavens, and have poured out drink-offerings unto other gods (Jeremiah 19:13).

In Zephaniah:

They worship upon the roofs the host of the heavens (Zephaniah 1:5).

In Moses:

Lest thou bow thyself down to and serve the sun and the moon and the stars, and all the host of the heavens (Deuteronomy 4:19; 17:3).

In Jeremiah:

They shall spread out the bones taken from the graves before the sun and the moon and all the host of the heavens, whom they have loved and whom they have served (Jeremiah 8:2).

Here "the host of the heavens" means the sun, moon, and stars, because these signify all goods and truths in the complex, but here all evils and falsities in the complex; for the "sun" in the contrary sense, as here, signifies all the evil flowing from the love of self, the "moon" the falsity of faith, and the "stars" falsities in general (that the "sun, moon, and stars," in the natural world, when they are worshiped instead of the sun and moon of the angelic heaven, signify direful evils and falsities, may be seen in the work Heaven and Hell 122, 123; as also above, n. 401, 402, 525); and because truths from good fight against the falsities from evil, and reversely the falsities from evil fight against the truths from good, they are called "hosts;" for there is continual combat; evils and falsities continually exhale from the hells, and endeavor to destroy the truths from good that are in heaven and from heaven, and these continually resist. For everywhere in the spiritual world there is an equilibrium between heaven and hell; and where there is an equilibrium, there two forces continually act against each other; one acts and the other reacts, and continual action and reaction is continual combat; but equilibrium is provided by the Lord (on this see the work on Heaven and Hell 589-596, 597-603). And as there is such continual combat between heaven and hell, therefore as all things of heaven are called "hosts," so are all things of hell; all things of heaven have reference to goods and truths, and all things of hell to evils and falsities.

[9] This then is why "hosts" in the following passages signify the falsities of evil. In Isaiah:

The anger of Jehovah is against all nations, and His wrath against all their host; He hath devoted them, He hath given them to the slaughter (Isaiah 34:2).

"Nations" signify evils, and "host" the falsities from evil; their total destruction is signified by "He hath devoted and hath given to the slaughter."

[10] In the same:

The voice of the multitude in the mountains like as of a great people; the voice of a tumult of the kingdoms of the nations gathered together; Jehovah of Hosts leadeth the host (Isaiah 13:4).

"The voice of a multitude in the mountains" signifies falsities from evils, "the multitude" meaning falsities, and "the mountains" evils; "like as of a great people" signifies appearing to be truth from good, "like as" meaning appearance, "people" those who are in truths, thus truths, and "great" is predicated of good; "the voice of a tumult of the kingdoms of the nations gathered together" signifies discord in the church arising from evils and falsities therefrom, "the voice of a tumult" signifying discord, "kingdoms" the churches in respect to truths and as to falsities, and "nations gathered together" in respect to evils and falsities therefrom conspiring against the truths and goods of the church; "Jehovah of Hosts leadeth the host" signifies that the Lord does this, for this is attributed to the Lord, as is evident from the next verse, the fifth, where it is said, "Jehovah cometh with the weapons of His anger to destroy the whole land." This is attributed to the Lord just as evil, the punishment of evil, and the destruction of the church are attributed to Him elsewhere, because such is the appearance, and the sense of the letter of the Word is in accordance with appearances; but in the spiritual sense this means that the man of the church himself does this.

[11] In Jeremiah:

Spare ye not her young men; give to the curse all her host (Jeremiah 51:3).

This is said of Babylon; and "Spare not her young men" signifies the destruction of confirmed falsities; "give to the curse all her host" signifies the total destruction of falsities from the evils that are in her, thus the destruction of Babylon. The falsities from evil are signified also by:

The army of the Chaldeans, and the army of Pharaoh (Jeremiah 37:7, 10, 11, et seq.);

and in Moses:

The waters returned and covered the chariots and the horsemen, with the whole army of Pharaoh (Exodus 14:28; 15:4).

(This may be seen explained above, n. 355; and in Arcana Coelestia 8230, 8275.)

[12] In Daniel:

The king of the north shall return and shall set forth a multitude greater than the former, and at the end of the times of the years he shall come with a great army and with great riches. And he shall stir up his powers and his heart against the king of the south with a great army; and the king of the south shall engage in battle with an exceeding great and mighty army, but he shall not stand (Daniel 11:13, 25).

This chapter treats of the war between the king of the north and the king of the south, and "the king of the north" means those within the church who are in the falsities of evil, and "the king of the south" those who are in the truths of good; collision and combat at the end of the church are described in the spiritual sense by their war; therefore "the army of the king of the north" means falsities of every kind, and "the army of the king of the south" truths of every kind.

[13] In Luke:

When ye shall see Jerusalem compassed with armies, then know that her devastation is nigh (Luke 21:20).

In this chapter the Lord speaks of the consummation of the age, which means the last time of the church; "Jerusalem" means the church in respect to doctrine; and "compassed with armies" means the church taken possession of by falsities; that then comes its destruction, and presently the Last Judgment, is signified by "then her devastation is nigh." It is believed that this was said of the destruction of Jerusalem by the Romans, but from the particulars of the chapter it is clear that it treats of the destruction of the church at its end; as also does Matthew, chap. 24 from the first verse to the last (all things of which are explained in the Arcana Coelestia). But this does not preclude the application of the sense of the letter of these words to the destruction of Jerusalem, that destruction representing and thence signifying the destruction of the church at its end; this is confirmed by all the particulars in the chapter regarded in the spiritual sense.

[14] In David:

God hath cast us off and confounded us; He hath not gone forth in our armies. He hath made us to turn back from the adversary (Psalms 44:9, 10).

"God hath not gone forth in our armies" signifies that He did not defend them, because they were in the falsities of evil, for "armies" mean the falsities of evil; therefore it is also said "He hath cast us off and confounded us, and hath made us to turn back from the adversary," "the adversary" meaning evil which is from hell.

[15] In Joel:

I will recompense to you the years that the locust hath eaten, the canker-worm and the caterpillar and the palmer-worm, My great army which I sent among you (Joel 2:25).

That an "army" signifies falsities and evils of every kind is plainly evident, since these noxious little animals, "the locust, the cankerworm, the caterpillar, and the palmerworm," signify falsities and evils that devastate or consume the truths and goods of the church (See above, n. 543), where this passage is explained, and it is shown that the "locust and caterpillar" signify the falsities [and evils] of the sensual man. ) This makes clear what "army" signifies in the Word in both senses. "Army" has the same signification in the histories of the Word, for these contain a spiritual sense as well as the prophecies, but it shines forth from them less clearly, because the mind, when intent on the historical meaning, cannot easily be raised above the worldly things in the history and see the spiritual things that are stored up in them.

  
/ 1232  
  

Thanks to the Swedenborg Foundation for their permission to use this translation.

Ze Swedenborgových děl

 

Arcana Coelestia # 3708

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3708. 'And you will break forth towards the sea, and towards the east' means infinite extension of good, while 'towards the north, and towards the south' means infinite extension of truth - thus every state of good and truth. This is clear from the meaning of 'breaking forth' as extension, here infinite extension since it has reference to the Lord; from the meaning of 'the sea' or the west as good which is as yet obscure and so at only an initial stage; from the meaning of 'the east' as bright and so perfected good; from the meaning of 'the north' as truth which is still shrouded in obscurity; and from the meaning of 'the south' as truth bathed in light.

[2] Many references are made in the Word to the sea or west, the east, the north, and the south. But because nobody up to now has known that, as with every other single expression, these possessed an internal sense in which they did not mean things to do with the world, as they do in the sense of the letter, but spiritual and celestial things, and that in the highest sense those expressions meant Divine things belonging to the Lord Himself, what else could people have known therefore other than that west, east, north, and south are used in the Word simply to mean the four quarters? What else other than that 'breaking forth' towards those four quarters means a multiplying? But the fact that they do not mean the four quarters or the multiplying of any group of people, but states of good and truth, and the extension of these, may become clear from all the places in the Word, especially those in the Prophets, where reference is made to them. For what west, east, north, or south are is totally unknown in heaven. There the Sun, which is the Lord - unlike the sun of this world which rises and sets, reaching its highest point at midday and its lowest at night - is visible all the time, though how visible depends on the states of those receiving its light; for the light from it holds wisdom and intelligence within it, see 1619-1632, 2776, 3138, 3167, 3190, 3195, 3222, 3223, 3339, 3341, 3485, 3636, 3643. Consequently it is visible to each individual according to the wisdom and intelligence existing with him. Among those with whom good and truth are present - which are warmth and light, but of the celestial and spiritual kind - the sun is as it is when rising and at midday; but among those with whom good and truth are not present the sun is as it is when setting and at night. From this it is evident that in the internal sense of the Word 'east, south, west, and north' means states of good and truth.

[3] It should be recognized that the Word does not use only the four quarters, as indicated, to describe states of good and truth. It also uses both the annual seasons or states of spring, summer, autumn, and winter, and the daily times or states of morning, midday, evening, and night. These are used for a similar purpose; but when the subject is the extension of good and truth, the four quarters are employed to describe it. What each one means specifically however may be seen from the places where they are mentioned in the Word. 'East' means the Lord and also the good of love and charity, which comes from the Lord, as shown already in 101, 1250, 3249, and 'south' means the truth bathed in light, in 1458, 3195.

[4] But what 'west' and what 'north' mean in the genuine sense, and what they mean in the contrary sense, may be seen from the following places: In Isaiah,

Fear not, for I am with you; from the east I will bring your seed, and from the west I will gather you. I will say to the north, Give up; and to the south, Do not withhold. Bring My sons from afar and My daughters from the end of the earth. Isaiah 43:5-6

This refers to a new spiritual Church, meant here by Jacob and Israel. 'Bringing the seed from the east and gathering from the west' stands for people governed by good; 'saying to the north, Give up; and to the south, Do not withhold' stands for those governed by truth.

[5] In David,

The redeemed of Jehovah will speak, whom He has redeemed from the hand of the enemy and gathered together out of the lands, from the east and from the west, from the north and from the sea. They wandered in the wilderness, in a desolate way; they did not find an inhabited city. 1 Psalms 107:2-4.

This refers to people who are without knowledge of good and truth. 'From the east and from the west' stands for those without knowledge of good, 'from the north and from the sea' for those without knowledge of truth. Those without knowledge of good are referred to as 'wandering in the wilderness', and those without knowledge of truth as doing so 'in a desolate way'. And those without knowledge of both are referred to as their not finding an inhabited city - 'a city' meaning doctrinal teaching consisting of truth, see 402, 2449, 2943, 3216, and 'a habitation' being used in reference to good, 268, 2451, 2712.

[6] In Isaiah,

Behold, these will come from afar, and behold, those from the north and from the west, and those from the land of Sinim. Isaiah 49:12.

'The north' stands for people in obscurity as regards truth, 'the west' for those in obscurity as regards good. They are said 'to come from afar' because they are remote from the light which flows from the Lord.

[7] In Amos,

Behold, the days are going to come in which I will send a famine on the land. And they will wander from sea to sea, and from the north even to the east they will run to and fro to seek the Word of Jehovah, and will not find it. Amos 8:11-12.

'A famine' stands for a lack and absence of cognitions, 1460, 3364. 'Wandering from sea to sea' stands for searching for the place where cognitions may be found - 'seas' meaning cognitions in general, 28, 2850. 'Running to and fro from the north even to the east' stands for going from those cognitions that are in obscurity to cognitions that are in the light. As regards cognitions being meant, this is evident because the words 'to seek the Word of God and will not find it' are used.

[8] In Jeremiah,

Proclaim these words towards the north, and say, Return, backsliding Israel; I will not cause My face to fall upon you, for I am merciful. In those days the house of Judah will go to the house of Israel, and together they will come out of the north land over the land I gave as a heritage to your fathers. Jeremiah 3:12, 18.

This refers to the restoration of the Church from among the gentiles. 'The north' stands for people without knowledge of truth but who lead a good life. It is evident that neither the north nor the north land is meant here for the reason that Israel did not exist any longer.

[9] In the same prophet,

The living Jehovah who caused the children of Israel to come up out of the north land. Jeremiah 16:15.

'North' in a similar way stands for being without knowledge of truth. In the same prophet,

Behold, I am bringing them from the north land, and I will gather them from the furthest parts of the earth, among them the blind one and the lame. Jeremiah 31:8.

The 'north land' stands for no knowledge of good because of no knowledge of truth. Now because the land of Canaan represented the Lord's kingdom - and therefore also represented good, see above in 3705 - and places within that land, such as Zion and Jerusalem, represented inmost good to which truth was joined, the places which lay away from that land consequently represented obscurity so far as good and truth were concerned. Everything that lies in obscurity is called 'the north land' and also 'the furthest parts of the earth'.

[10] In addition to this, since all good that flows in with light from the Lord is confined within man's obscurity, the north is also called 'an assembly' as in Isaiah,

You said in your heart, I will go up the heavens, above the stars of God I will raise my throne, and I will sit on the mount of assembly, in the furthest parts of the north. Isaiah 14:13.

In the same prophet,

Wail, O gate; cry, O city; you have melted away, O Philistia, all of you, for smoke comes from the north, and not a solitary person in the assemblies. Isaiah 14:31.

In David,

Great is Jehovah and greatly to be praised in the city of our God, the mountain of His holiness - the joy of all the earth, Mount Zion, the furthest parts of the north, the city of the great King. Psalms 48:1-2.

And again in the same author,

The heavens are Yours, the earth also is Yours. The world and the fullness of it You have founded; the north and the right hand 2 You have created. Psalms 89:11-12.

'The north' here stands for those who are more remote from the light of good and truth, 'the right hand' for those who are closer to them. For the latter are on the Lord's right hand, see 1274, 1276.

[11] In Zechariah,

He saw four chariots coming out between two mountains of bronze. The horses coupled to them were reddish, black, white, and mottled - strong ones. The angel said, These are the four winds of heaven, which go forth from standing before the Lord of the whole earth, the black horses going into the north land; and the white have gone out after them, and the mottled have gone out into the south land. Those going towards the north land have caused My spirit to rest on the north land. Zechariah 6:1-8.

'Chariots coming out between two mountains of bronze' stands for matters of doctrine concerning good. For 'chariots' means matters of doctrine, as will be shown elsewhere, while 'a mountain' means love, see 795, 1430, 2722, and two mountains therefore two kinds of love - celestial love, which is love to the Lord, and spiritual love, which is love towards the neighbour. 'Bronze' is good originating in those loves as it exists within the natural, 425, 1551; 'horses' things of the understanding, and so an understanding of matters of doctrine concerning good, 2760-2762, 3217; 'the south land' stands for people who possess cognitions of good and truth, 1458, 3195, 'the north land' for those who are without knowledge of good and truth but who lead a good life, as upright gentiles do among whom, when a new Church is established, God's Spirit is said to rest.

[12] In Jeremiah,

Jehovah who brought up and led back the seed of the house of Israel out of the land towards the north and out of all the lands to where I have driven them, so that they might dwell on their own land. Jeremiah 23:8.

'Out of the land towards the north' stands for away from the obscurity that is due to a lack of knowledge about what is good and true. In the same prophet,

Can one break iron, iron from the north, and bronze? Jeremiah 15:12.

'Iron' stands for natural truth, 425, 426, 'bronze' for natural good, 425, 1551. These are said to come 'from the north' because they derive from the natural which, though lying in obscurity compared with other degrees, serves as the outer limit of these. It is evident without explanation that this prophetic utterance does not mean the use of iron and bronze from the north, for what would be Divine about that, indeed what connection would it have with what goes before and after if no more than iron and bronze from there were meant?

[13] In Matthew,

I tell you that many will come from the east and from the west and will recline with Abraham, Isaac, and Jacob. Matthew 8:11; Luke 13:29.

'Many from the east and from the west' stands for those who possess cognitions and lead a good life, and also for those who are in obscurity and have no knowledge of such cognitions; and so it stands for people inside the Church and those outside it. It has been stated above that states of good are meant by the east and the west. 'Reclining with Abraham, Isaac, and Jacob' means being with the Lord, see 3305 (end). And the Prophets in a similar way speak of people coming from east and west who are going to be with the Lord in His kingdom or Church, as in Isaiah,

From the east I will bring your seed, and from the west I will gather you. Isaiah 43:5.

Elsewhere in the same prophet,

They will fear the name of Jehovah from the west, and His glory from the east. Isaiah 59:19.

Elsewhere in the same,

From the rising of the sun and from its setting they will know that there is none besides Me; I am Jehovah and there is no one else. Isaiah 45:6.

Elsewhere in the same,

I will stir up one from the north, and he will come; from the rising of the sun he will call on My name. Isaiah 41:25.

[14] In addition one may see that east, west, south, and north have these meanings from the following: The Construction of the Tabernacle; The Children of Israel when they were encamped and when they journeyed; The Description of the Land of Canaan; also, The Description of the New Temple, New Jerusalem, and New Land:

THE CONSTRUCTION OF THE TABERNACLE

Everything in it was positioned according to the four quarters, see Exodus 38 - what went on the east and west sides, and what on the south and north, is stated in Exodus 26:18, 20, 22, 27; 27:9, 12, 13; and the requirement that the lampstand was to be placed towards the south across from the table, the table itself being on the north side, Exodus 26:35; 40:22.

[15] THE CHILDREN OF ISRAEL WHEN THEY WERE ENCAMPED AND WHEN THEY JOURNEYED

Here also positions were determined according to the four quarters. That is to say, they encamped around the Tent of Meeting, with the tribes of Judah, Issachar, and Zebulun towards the east; the tribes of Reuben, Simeon, and Gad towards the south; the tribes of Ephraim, Manasseh, and Benjamin towards the west; and the tribes of Dan, Asher, and Naphtali towards the north, Numbers 2:1- end. In addition to this, the Levites encamped with the Gershonites towards the west, the Kohathites towards the south, the Merarites towards the north; and Moses, Aaron and his sons in front of the Tabernacle towards the east, Numbers 3:23-38. In this way the heavenly order which in the Lord's kingdom exists in accordance with states of good and truth was represented. Towards the south side also they were to sound the call for them to begin their journeys, Numbers 10:6. And even as they took up specific positions when they encamped, so they did when they journeyed, Numbers 2:34.

[16] THE DESCRIPTION OF THE LAND OF CANAAN

First Moses described its border lands - those indeed in the south, those in the west, those in the north, and those in the east, Numbers 34:2-12, as they were again described when the land had been apportioned to the tribes by lot, in Joshua 15 Chapters-19 of Joshua. From these circumstances, and also from the most ancient people who dwelt in the land of Canaan, all places in that land became representatives and meaningful signs determined by their position, distance, and boundaries in relation to the four quarters, 1607, 1866.

[17] THE DESCRIPTION OF THE NEW TEMPLE, NEW JERUSALEM, AND NEW LAND

These also are described in Ezekiel in relation to the four quarters. The structure of the city, for example, started from the south. When dealing with the gateway to the building he says that its sides faced towards the east, towards the north, and towards the south, Ezekiel 40:2, 6, 19, 20-46. When dealing with the measurement of the Temple, he says that its doors looked towards the north and the south, Ezekiel 41:11, while the outer court looked towards the north, the east, the south, and the west, Ezekiel 42:1, 4, 11, 16-19. He also says that the glory of Jehovah the God of Israel came in from the way of the east, Ezekiel 43:1-2, 4. The gates to the outer court are dealt with in Ezekiel 44:1-2, 4; 46:1, 9, 10, 19, 20; and the boundaries of the Holy Land in Chapter 47 - towards the north in verses 15-17, towards the east in verse 18, towards the south in verse 19, towards the west in verse 20; while Chapter 48 specifies in relation to the four quarters the territories allotted to each tribe. And in the description of the Holy Jerusalem it is said that the gates were on the east, north, south, and west, Revelation 21:13. From these references it is quite evident that the four quarters of the world in relation to which those holy things, or representatives of what is holy, were arrayed do not mean in the internal sense the four quarters but states of good and truth within the Lord's kingdom.

[18] In the contrary sense 'the north' and 'the west' mean falsity and evil, as may be seen from the following places: In Jeremiah,

The word of Jehovah came to me a second time, saying, What do you see? I said, I am seeing an open pot with it's face towards the north. And Jehovah said, From the north evil will be opened over all the inhabitants of the land. Lo, I am calling all the families of the north to come. Jeremiah 1:13-15.

In the same prophet,

Set up a standard towards Zion; assemble, stay not, for I am bringing evil from the north, and a great destruction. Jeremiah 4:6.

In the same prophet,

The sound of crashing; behold, it is coming, and a great commotion out of the land of the north to reduce the cities of Judah into a waste. Jeremiah 10:22.

In the same prophet,

In Tekoa sound the trumpet, for evil stares from the north, and great destruction. Behold, a people coming from the land of the north, a mighty nation will be stirred up from the furthest parts of the earth. Jeremiah 6:1, 22.

In the same prophet,

I took the cup from Jehovah's hand and made all the nations drink it - Jerusalem and the cities of Judah, and its kings, Pharaoh king of Egypt, and the whole western crowd; all the kings of Arabia, and all the kings of the west, dwelling in the wilderness, and all the kings of the north, far and near. Jeremiah 25:17-26.

[19] In the same prophet,

The swift will not flee away, nor the strong man escape. Northwards on the bank of the River Euphrates they have stumbled and fallen. Who is this coming up like a river? Egypt comes up like the river, for he said, I will go up, I will cover the earth, I will destroy the city and those who dwell in it. But that day is to the Lord Jehovih Zebaoth a day of vengeance - for the Lord Jehovih Zebaoth holds a sacrifice in the land of the north by the River Euphrates. A very beautiful heifer is Egypt, but destruction from the north has come. The daughter of Egypt has been put to shame; she has been delivered into the hand of a people from the north. Jeremiah 46:6-10, 20, 24.

In the same prophet,

Thus said Jehovah, Behold, waters rising out of the north which are like a deluging stream, and they will deluge the land and all that fills it, the city and those who dwell in it. Jeremiah 47:2.

[20] In the same prophet,

[The word which] Jehovah spoke against Babel: There will come up against her a nation from the north, which will make her land a desolation so that none may dwell in it. Jeremiah 50:1, 3.

In the same prophet,

Behold, I am stirring up and bringing up against Babel an assembly of great nations out of the north land, and they will array themselves against her; from there she will be taken. Behold, a people coming out of the north, a mighty nation, and many kings will be stirred up from the furthest parts of the earth. Jeremiah 50:9, 41.

In the same prophet,

Then the heavens and the earth, and all that is in them, will sing over Babel, because those who lay waste will come out of the north. Jeremiah 51:48.

In Ezekiel,

Say to Gog, You will come out of your place from the furthest parts of the north, you and many peoples with you. You will come up against My people Israel, like a cloud to cover the land. Ezekiel 38:14-16.

In the same prophet,

Behold, I am against you, O Gog, the prince. I will make you turn back and will split you into six, and make you come up from the furthest parts of the north and bring you onto the mountains of Israel. On the mountains of Israel you will fall. On the surface of the field you will fall. Ezekiel 39:1-2, 4-5.

In Zechariah,

Ho! Flee from the land of the north, says Jehovah, for like the four winds of the heavens I will spread you abroad. Ho, Zion! escape, you who dwell with the daughter of Babel. Zechariah 2:6-7.

[21] These quotations show what 'the north' means in the contrary sense, namely falsity which is the source of evil, or falsity which is the result of evil. Because falsity which is the source of evil originates in reasoning about Divine things and against Divine things, which reasoning is based on factual knowledge belonging to the natural man, it is called 'a people from the north out of Egypt' - 'Egypt' meaning such factual knowledge, see 1164, 1165, 2588 (end). And because falsity which is the result of evil originates in worship which to outward appearance is holy but interiorly is unholy, it is called 'a nation from the north out of Babel' - 'Babel' meaning such, see 1182, 1283, 1295, 1304, 1306-1308, 1321, 1322, 1326, as well as that which lays waste, 1327. Both types of falsity - that which is the source of evil, and that which is the result of evil - are said to come out of Gog, for 'Gog' is worship consisting in external observances devoid of anything internal, which is idolatrous worship, as at all times was that of the Jews. That 'Gog' means such worship, see 1151.

[22] Out of the obscurity in which the natural man dwells either truth can arise or falsity can do so. When anyone allows himself to be enlightened by means of the Word from the Lord his obscurity is turned into brightness, for the internal path is opened and so influx and communication from the Lord by way of heaven takes place. But when he does not allow himself to be enlightened by means of the Word from the Lord, but by his own intelligence, his obscurity is turned into darkness and so into falsity, for the internal path is closed and no influx and communication from the Lord by way of heaven takes place, apart from such as enables him to be seen outwardly to be human, when he thinks and so speaks from evil and falsity. This is why 'the north' means truth with those who allow themselves to be enlightened, falsity with those who do not. For the former come up from obscurity, that is, they are raised up to light, but the latter go down from obscurity, that is, remove themselves from light. The former are accordingly brought into [the light of] the south, the latter into [the gloom of] Tartarus.

[23] The fact that 'the north' means the thick darkness of falsity and 'the south' the light of truth is quite evident in Daniel where the ram and the he-goat are the subject, and also where the king of the south and the king of the north are. Referring to the ram and the he-goat it is said that the ram butted with his horns towards the west and towards the north and towards the south, so that none of the beasts could stand before him, and that a he-goat came from the west across the surface of the whole earth, and out of one of his horns there came forth a [little] horn which grew exceedingly towards the south, and towards the east, and towards the glorious [land], Daniel 8:4-5, 9. And referring to the king of the south and the king of the north in the place where 'the king of the south' means those possessing cognitions of truth, and 'the king of the north' those who are governed by falsity, it is said that

After some years they will make an alliance, as a result of which the daughter of the king of the south will come to the king of the north to negotiate equitable terms but her arm will not gain strength. One will rise from that stem who will enter into the fortress of the king of the north and will prevail and will carry [the gods] they have captured into Egypt. The king of the south will come into the kingdom and fight with the king of the north, and the king of the north will return and raise a multitude greater than the former. Many will stand up against the king of the south. The king of the north will come and take the fortified city and destroy much. The king of the south will be stirred up to battle with a great army, but he will not stand, for they will devise plots against him. After that he will return, but it will not be as previously. The people consisting of those who know their God will stand firm. At length, at the time of the end, the king of the south will clash with him; therefore the king of the north will rush upon him like a whirlwind, with chariots and horsemen. In the glorious land many will fall. But rumours will terrify him from the east and from the north, so that he goes forth with great fury. He will come to his end, with none to help him. Daniel 11:1-end.

The fact that 'the king of the south' means those who dwell in the light of truth, 'the king of the north' those who first dwell in shade and then in the thick darkness of falsity, may become clear from the details in that chapter. So it is a description of how the state of the Church is in course of time perverted. They are called kings of the south and of the north because 'kings' in the internal sense of the Word means truths, and in the contrary sense falsities, 1672, 2015, 2069, while 'kingdoms' means things that belong to truth, and in the contrary sense those that belong to falsity, 1672, 2547.

Poznámky pod čarou:

1. literally, city of habitation

2. i.e. the south

  
/ 10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.