Bible

 

Exodus 24

Studie

   

1 Daarna zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aaron, Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel; en buigt u neder van verre!

2 En dat Mozes alleen zich nadere tot den HEERE, maar dat zij niet naderen; en het volk klimme ook niet op met hem.

3 Als Mozes kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN, en al de rechten, toen antwoordde al het volk met een stem, en zij zeiden: Al deze woorden, die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen.

4 Mozes nu beschreef al de woorden des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op, en hij bouwde een altaar onder aan den berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen van Israel.

5 En hij zond de jongelingen van de kinderen Israels, die brandofferen offerden, en den HEERE dankofferen offerden, van jonge ossen.

6 En Mozes nam de helft van het bloed, en zette het in bekkens; en de helft van het bloed sprengde hij op het altaar.

7 En hij nam het boek des verbonds, en hij las het voor de oren des volks; en zij zeiden: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen.

8 Toen nam Mozes dat bloed, en sprengde het op het volk; en hij zeide: Ziet, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft over al die woorden.

9 Mozes nu en Aaron klommen opwaarts, ook Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel.

10 En zij zagen den God van Israel, en onder Zijn voeten als een werk van saffierstenen, en als de gestaltenis des hemels in Zijn klaarheid.

11 Doch Hij strekte Zijn hand niet tot de afgezonderden van de kinderen Israels; maar zij aten en dronken, nadat zij God gezien hadden.

12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet, en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen.

13 Toen maakte zich Mozes op, met Jozua, zijn dienaar; en Mozes klom op den berg Gods.

14 En hij zeide tot de oudsten: Blijft gij ons hier, totdat wij weder tot u komen; en ziet, Aaron en Hur zijn bij u; wie enige zaken heeft, zal tot dezelve komen.

15 Toen Mozes op den berg geklommen was, zo heeft een wolk den berg bedekt.

16 En de heerlijkheid des HEEREN woonde op den berg Sinai, en de wolk bedekte hem zes dagen, en op den zevenden dag riep Hij Mozes uit het midden der wolk.

17 En het aanzien der heerlijkheid des HEEREN was als een verterend vuur, op het opperste diens bergs, in de ogen der kinderen Israels.

18 En Mozes ging in het midden der wolk, nadat hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig nachten.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9873

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9873. Hieruit nu kan vaststaan wat er werd aangeduid met de twaalf kostbare stenen in de borstlap van het gericht, namelijk alle goede en ware dingen van de hemel in hun orde.

De hemel is onderscheiden in twee rijken: het hemelse en het geestelijke; het goede van het hemelse rijk werd uitgebeeld door de beide eerste rijen, die daar waren aan de rechterzijde en het goede van het geestelijk rijk door de beide volgende rijen, die aan de linkerzijde waren.

Het innerlijk goede van het hemels rijk is het goede van de liefde tot de Heer; het is dit goede dat wordt verstaan onder de hemelse liefde van het goede; het uiterlijk goede echter van het hemelse rijk is het goede van de wederzijdse liefde.

Het is dit goede dat wordt verstaan onder de hemelse liefde van het ware.

Het innerlijk goede echter van het geestelijk rijk is het goede van de liefde jegens de naaste; het is dit goede dat wordt verstaan onder de geestelijke liefde van het goede en het uiterlijk goede van het geestelijk rijk is het goede van het geloof.

Het is dit goede dat wordt verstaan onder de geestelijke liefde van het ware.

Dat de goedheden en de waarheden in deze orde de hemelen samenstellen, zie de nrs. 9468, 9473, 9680, 9683, 9780.

Daaruit nu blijkt, wat er werd uitgebeeld met de twaalf stenen, die de urim en de thumim werden genoemd; hoe echter de Goddelijke waarheden, die de antwoorden waren, door die stenen werden geopenbaard, zoal in nr. 9905 worden gezegd.

Dat daar het goede van de liefde op de eerste plaats is geweest en het ware van het geloof op de laatste, staat vast uit de eerste steen, die een robijn was en uit de laatste, die een jaspis was; dus uit de kleur van de eerste steen die rood was en van de laatste die wit was, beide doorschijnend.

Dat het rode het goede van de liefde betekent, zie de nrs. 3300, 9467 en het witte het ware van het geloof, nrs. 3301, 3993, 4007, 5319.

Iets eenders als werd aangeduid met de stenen in de efod, werd ook aangeduid met de weefsels in de efod.

De efod was geweven uit hemelsblauw, purper, dubbelgedoopt scharlaken en fijn lijnwaad, zoals blijkt uit vers 6 van dit hoofdstuk.

Met het hemelsblauw werd het ware van de hemelse liefde aangeduid, met het purper het goede van de hemelse liefde, met het dubbelgedoopt scharlaken het goede van de geestelijke liefde en met het fijn lijnwaad het ware van de geestelijke liefde, nr. 9833

De oorzaak hiervan was deze, dat de efod de hemel in de laatste dingen betekende, eender als de borstlap, nr. 9824.

Maar de goedheden en waarheden worden daar in een andere volgorde opgesomd, omdat de efod de geestelijke hemel betekende, de borstlap echter de gehele hemel van het eerste tot het laatste.

En omdat het habitakel met de tent ook de hemel uitbeeldde, nrs. 9457, 9481, 9485, 9615, was daarom het weefsel van de gordijnen en van de voorhangen ervan eveneens uit hemelsblauw, purper, dubbelgedoopt scharlaken en fijn lijnwaad; zie (Exodus 26:1, 31,36; 27:16) en de nrs. 9466-9469.

Bovendien moet men weten, dat de saffier in de algemene zin het uiterlijke van het hemels rijk betekent en de Sjoham het uiterlijke van het geestelijk rijk.

En omdat die twee stenen dit betekenden, waren zij daarom de middelste stenen van de laatste rijen, namelijk de saffier de middelste steen van de tweede rij en de Sjoham de middelste steen in de vierde.

De stenen van de tweede rij betekenden het uiterlijk goede van het hemels rijk, dat de hemelse liefde van het ware werd genoemd en de stenen van de vierde rij betekenden het uiterlijk goede van het geestelijk rijk, dat de geestelijke liefde van het ware werd genoemd.

Men zie wat daarover eerder in dit artikel is gezegd.

Dat de saffier het uiterlijke van het hemels rijk betekent, blijkt uit de plaatsen in het Woord waar deze wordt genoemd, zoals in het boek Exodus: ‘Zeventig uit de ouderen zagen de God Israëls en onder Zijn voeten zoals een werk van saffier en zoals de substantie van de hemel ten aanzien van de reinheid’, (Exodus 24:10).

Zo wordt dus het uiterlijke van het hemels rijk beschreven, want er wordt gezegd ‘onder Zijn voeten’ wat het uiterlijke is; en waar de God van Israël, dat wil zeggen, de Heer, is, daar is de hemel.

Bj Jesaja: ‘Gij verdrukte en door de stormen voortgedrevene en van troost verstokene; zie, Ik leg met spiesglans uw stenen, en uw fundamenten zal Ik in saffieren leggen’, (Jesaja 54:11).

In dit hoofdstuk wordt gehandeld over het hemels rijk; de fundamenten die zullen worden gelegd in saffieren, zijn de uiterlijke dingen daar, want de fundamenten zijn onderaan gelegd.

Bij Jeremia: ‘Haar Nazireeërs waren witter dan sneeuw, zij waren blanker dan melk, hun beenderen waren rode dan paarlen, een saffier was hun polijsting’, (Klaagliederen 4:7).

De Nazireeërs beeldden de hemelse mens uit; daarom wordt er gezegd dat een saffier hun polijsting was; de polijsting is het uiterlijke.

Bij Ezechiël: ‘Over het uitspansel, dat was over het hoofd van de cherubim, als het ware de aanblik van een saffiersteen, de gelijkenis van een troon en op de gelijkenis van de troon als het ware de aanblik van een Mens, daarop zittende’, (Ezechiël 1:26; 10:1).

Ook daar wordt het uiterlijke van het hemels rijk met een saffier beschreven, want dat wat boven het uitspansel is, of wat rondom is, is buiten; het binnenste is Hij die op de troon zit.

Zoals de saffiersteen het uiterlijke van het hemels rijk betekent, zo betekent de steen Sjoham het uiterlijke van het geestelijk rijk.

Daarom was het eveneens deze steen die op de beide schouderbanden van de efod werd gelegd, met de namen van de zonen Israëls daarin gegraveerd, vers 9 tot 14 van dit hoofdstuk.

Door de efod werd immers het uiterlijke van het geestelijk rijk uitgebeeld, nr. 9824.

Omdat de Sjoham en de saffier in de algemene zin de uiterlijke dingen van de twee hemelen betekenden, werden zij daarom ook gelegd in het midden van de drie stenen van de tweede en de vierde rij, zoals eerder is gezegd; want het midden sluit het geheel in.

Evenzo als van de mantel wordt gezegd, waardoor in de algemene zin het geestelijk rijk werd aangeduid, omdat deze het midden was, zoals in nr. 9825 is getoond.

Omdat die twee stenen alles insluiten wat de overige stenen in de rijen betekenden, wordt daarom bij Job gezegd: ‘De wijsheid wordt niet gelijkgesteld met het goud van Ofir, met de kostbare Sjoham en de saffier’, (Job 28:16).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl