Bible

 

Exodus 24

Studie

   

1 Daarna zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aaron, Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel; en buigt u neder van verre!

2 En dat Mozes alleen zich nadere tot den HEERE, maar dat zij niet naderen; en het volk klimme ook niet op met hem.

3 Als Mozes kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN, en al de rechten, toen antwoordde al het volk met een stem, en zij zeiden: Al deze woorden, die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen.

4 Mozes nu beschreef al de woorden des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op, en hij bouwde een altaar onder aan den berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen van Israel.

5 En hij zond de jongelingen van de kinderen Israels, die brandofferen offerden, en den HEERE dankofferen offerden, van jonge ossen.

6 En Mozes nam de helft van het bloed, en zette het in bekkens; en de helft van het bloed sprengde hij op het altaar.

7 En hij nam het boek des verbonds, en hij las het voor de oren des volks; en zij zeiden: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen.

8 Toen nam Mozes dat bloed, en sprengde het op het volk; en hij zeide: Ziet, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft over al die woorden.

9 Mozes nu en Aaron klommen opwaarts, ook Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel.

10 En zij zagen den God van Israel, en onder Zijn voeten als een werk van saffierstenen, en als de gestaltenis des hemels in Zijn klaarheid.

11 Doch Hij strekte Zijn hand niet tot de afgezonderden van de kinderen Israels; maar zij aten en dronken, nadat zij God gezien hadden.

12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet, en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen.

13 Toen maakte zich Mozes op, met Jozua, zijn dienaar; en Mozes klom op den berg Gods.

14 En hij zeide tot de oudsten: Blijft gij ons hier, totdat wij weder tot u komen; en ziet, Aaron en Hur zijn bij u; wie enige zaken heeft, zal tot dezelve komen.

15 Toen Mozes op den berg geklommen was, zo heeft een wolk den berg bedekt.

16 En de heerlijkheid des HEEREN woonde op den berg Sinai, en de wolk bedekte hem zes dagen, en op den zevenden dag riep Hij Mozes uit het midden der wolk.

17 En het aanzien der heerlijkheid des HEEREN was als een verterend vuur, op het opperste diens bergs, in de ogen der kinderen Israels.

18 En Mozes ging in het midden der wolk, nadat hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig nachten.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9429

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9429. En de heerlijkheid van Jehovah vertoefde op de berg Sinaï; dat dit betekent de innerlijke dingen van het Woord van de Heer in de hemel, staat vast uit de betekenis van de heerlijkheid van Jehovah, wanneer over het Woord wordt gehandeld, dus de innerlijke zin ervan, dus de innerlijke dingen van het Woord, waarover de voorrede tot (Genesis 18) en nr. 5922; en uit de betekenis van de berg Sinaï, namelijk het Goddelijk Ware dat voortgaat uit de Heer en vandaar de hemel, nrs. 9420, 9427.

Dat de innerlijke dingen van het Woord de heerlijkheid wordt genoemd, komt omdat het Goddelijk Ware dat voortgaat uit de Heer als Zon, het Licht in de hemel is, dat het gezicht geeft aan de engelen daar en tegelijk het inzicht en de wijsheid, nrs. 1531, 1619-1632, 2776, 3138, 3167, 3190, 3195, 3339, 3341, 3636, 3643, 3862, 3993, 4302, 4415, 4527, 5400, 6313, 6608, 6907, 8644, 8707, 8861.

Uit dat Goddelijk Licht is alle heerlijkheid in de hemel, dat zodanig is, dat zij alle menselijke bevatting te boven gaat; daaruit blijkt, vanwaar het is, dat de innerlijke zin van het Woord de heerlijkheid is; de innerlijke zin van het Woord immers is het Goddelijk Ware dat voortgaat uit de Heer in de hemel, dus het Licht, waaruit alle heerlijkheid daar is.

Dit wordt verstaan onder de heerlijkheid in verscheidene plaatsen in het Woord, zoals, ‘dat zij de Zoon des Mensen zouden zien in de wolk met heerlijkheid’, (Mattheüs 24:30; Lukas 21:27); dat de Heer, wanneer Hij zou hebben geleden ‘zou binnentreden in Zijn heerlijkheid’, (Lukas 24:26); dat Hij ‘wanneer Hij in Zijn heerlijkheid zal komen, zal zitten op de troon van Zijn heerlijkheid’, (Mattheüs 25:31); zitten op de troon der heerlijkheid, is oordelen vanuit het Goddelijk Ware dat uit Hem is.

Verder dat ‘Mozes en Elia werden gezien in de heerlijkheid’, (Lukas 9:30,31); dat Mozes en Elia daar het Woord zijn, zie de voorrede tot (Genesis 18) en de nrs. 2762, 5247, 9372; dat wordt eveneens verstaan onder de verheerlijking van de Heer bij Johannes: ‘Nu is de Zoon des Mensen verheerlijkt en God is verheerlijkt in Hem; ook zal God Hem verheerlijken in Zichzelf; en Hij zal Hem terstond verheerlijken’, (Johannes 13:31,32); verheerlijkt worden in God, is het Goddelijk Goede worden waaruit het Goddelijk Ware is; eender in ((Johannes 12:28).

Met de heerlijkheid wordt aangeduid het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer zodanig als het in de hemel is, ook in deze volgende plaatsen bij Jesaja: ‘De stem des roependen in de woestijn: Bereidt de weg voor Jehovah; en de heerlijkheid van Jehovah zal worden onthuld en zij zullen zien, alle vlees tegelijk’, (Jesaja 40:3,5); daar over de Komst van de Heer, waar de heerlijkheid van Jehovah die zal worden onthuld, het Goddelijk Ware is.

Dat het de Heer is, omdat het uit Hem is, blijkt bij Johannes: ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en God was het Woord; in Hetzelve was het Leven en het Leven was het Licht der mensen; het was het ware Licht; en het Woord is Vlees geworden en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, de heerlijkheid als van de Eniggeborene uit de Vader’, (Johannes 1:1,4,9,14); het Woord is daar het Goddelijk Ware, eender het Licht; daaruit blijkt wat is Zijn heerlijkheid zien; dat de Heer in geen andere heerlijkheid in de wereld is verschenen, behalve toen Hij van gedaante was veranderd, is bekend.

Evenzo elders bij Johannes: ‘Deze dingen heeft Jesaja gezegd toen hij Zijn heerlijkheid zag en van Hem sprak: Maar zij hebben de heerlijkheid van de mensen meer bemind dan de heerlijkheid van God; Ik, het Licht, ben in de wereld gekomen, opdat een elk die in Mij gelooft, in de duisternis niet zal blijven’, (Johannes 12:41,43,46); ook hier staat de heerlijkheid van de Heer en de heerlijkheid van God voor het Goddelijk Ware en de heerlijkheid van de mensen voor het valse.

Bij Jesaja: ‘Schijn, omdat Uw Licht komt en de heerlijkheid van Jehovah over U is opgegaan. Over U zal Jehovah opgaan en Zijn heerlijkheid zal over U worden gezien.

De heerlijkheid van Libanon zal tot U komen, om te versieren de plaats van Mijn heiligdom, Uw zon zal niet langer ondergaan en uw maan zal niet worden ingetrokken, omdat Jehovah U zal zijn tot een Licht der eeuwigheid’, (Jesaja 60:1).

Daar wordt klaarblijkelijk gehandeld over de Komst van de Heer, over Zijn rijk, over de hemel en over de Kerk; het Goddelijk Ware voortgaande uit Zijn Goddelijk Menselijke wordt in dat gehele hoofdstuk beschreven en het wordt het Licht, de Eer en de Heerlijkheid genoemd.

Bij dezelfde: ‘Zij zullen vrezen van de neergang van de zon de Naam van Jehovah en van de opgang van de zon Zijn heerlijkheid; de Verlosser zal tot Zion komen’, (Jesaja 59:19,20); ook daar ten aanzien van de Heer; de Naam van Jehovah voor al het ware van het geloof en het goede van de liefde, waaruit eveneens de eredienst is, nrs. 2724, 3006, 6674, 9310.

Bij dezelfde: ‘Ik heb U geroepen in gerechtigheid en Ik zal U geven tot een verbond aan het volk, tot het Licht van de natiën het Goddelijk Ware is dat uit Hem is; de heerlijkheid niet aan een ander geven, is dat uit geen ander dan uit de Heer, Die één is met Jehovah, dat Goddelijk Ware zal voortgaan.

Zoals eveneens bij dezelfde: ‘Om Mijnentwil, om Mijnentwil zal Ik het doen en Ik zal Mijn heerlijkheid aan geen ander geven’, (Jesaja 48:11).

Evenzo elders bij Jesaja: ‘Uw Licht zal voortbreken zoals de dageraad; Uw gerechtigheid zal vóór U wandelen, de heerlijkheid van Jehovah zal U verzamelen’, (Jesaja 58:8).

Bij dezelfde: ‘Hij zal komen om alle natiën en tongen te vergaderen, opdat zij komen en Mijn heerlijkheid zien’, (Jesaja 66:18).

Bij dezelfde: ‘Jehovah Zebaoth zal regeren in de berg Zions en in Jeruzalem en vóór de ouderen zal Zijn heerlijkheid zijn’, (Jesaja 24:23).

Bij Mozes: ‘Jehovah zei: Levend Ik en de algehele aarde zal met de heerlijkheid van Jehovah worden vervuld’, (Numeri 14:20,21); in deze plaatsen wordt over de Heer gehandeld en daar is de heerlijkheid het Goddelijk Ware dat uit Hem is.

Bij Jesaja: ‘Ik zag de Heer zittende op een hoge en verheven troon en de serafim staande van boven Hem; en de een riep tot de ander: Heilig, heilig, heilig, Jehovah Zebaoth, de volheid van de gehele aarde is Zijn heerlijkheid’, (Jesaja 6:1-3).

Bij David: ‘De hemelen sommen op de heerlijkheid Gods’, (Psalm 19:2); bij dezelfde: ‘Opdat de natiën de Naam van Jehovah vrezen en de koningen der aarde Uw heerlijkheid, als Jehovah Zion zal hebben gebouwd en zal zijn verschenen in Zijn heerlijkheid’, (Psalm 102:16,17).

In de Openbaring: ‘De heerlijkheid van God zal verlichten het heilige Jeruzalem en haar lamp is het Lam; en de natiën die worden gezaligd, zullen in Zijn Licht wandelen; en de koningen van de aarde zullen hun heerlijkheid en eer in dezelve brengen’, (Openbaring 21:23-25); het heilige Jeruzalem voor de nieuwe Kerk, de heerlijkheid van God voor het Goddelijk Ware uit de Heer daar, eender Zijn Licht waarin zij zullen wandelen; de koningen van de aarde die de heerlijkheid zullen brengen voor hen die in de waarheden vanuit het goede zijn, nrs. 2015, 2069, 4581, 4966, 5044, 6148.

Hieruit kan nu vaststaan, wat er wordt aangeduid met de heerlijkheid van Jehovah die vertoefde op de berg Sinaï, zie ook nr. 8427.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl