Bible

 

Exodus 24

Studie

   

1 Daarna zeide Hij tot Mozes: Klim op tot den HEERE, gij en Aaron, Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel; en buigt u neder van verre!

2 En dat Mozes alleen zich nadere tot den HEERE, maar dat zij niet naderen; en het volk klimme ook niet op met hem.

3 Als Mozes kwam en verhaalde aan het volk al de woorden des HEEREN, en al de rechten, toen antwoordde al het volk met een stem, en zij zeiden: Al deze woorden, die de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen.

4 Mozes nu beschreef al de woorden des HEEREN, en hij maakte zich des morgens vroeg op, en hij bouwde een altaar onder aan den berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf stammen van Israel.

5 En hij zond de jongelingen van de kinderen Israels, die brandofferen offerden, en den HEERE dankofferen offerden, van jonge ossen.

6 En Mozes nam de helft van het bloed, en zette het in bekkens; en de helft van het bloed sprengde hij op het altaar.

7 En hij nam het boek des verbonds, en hij las het voor de oren des volks; en zij zeiden: Al wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen en gehoorzamen.

8 Toen nam Mozes dat bloed, en sprengde het op het volk; en hij zeide: Ziet, dit is het bloed des verbonds, hetwelk de HEERE met ulieden gemaakt heeft over al die woorden.

9 Mozes nu en Aaron klommen opwaarts, ook Nadab en Abihu, en zeventig van de oudsten van Israel.

10 En zij zagen den God van Israel, en onder Zijn voeten als een werk van saffierstenen, en als de gestaltenis des hemels in Zijn klaarheid.

11 Doch Hij strekte Zijn hand niet tot de afgezonderden van de kinderen Israels; maar zij aten en dronken, nadat zij God gezien hadden.

12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet, en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen.

13 Toen maakte zich Mozes op, met Jozua, zijn dienaar; en Mozes klom op den berg Gods.

14 En hij zeide tot de oudsten: Blijft gij ons hier, totdat wij weder tot u komen; en ziet, Aaron en Hur zijn bij u; wie enige zaken heeft, zal tot dezelve komen.

15 Toen Mozes op den berg geklommen was, zo heeft een wolk den berg bedekt.

16 En de heerlijkheid des HEEREN woonde op den berg Sinai, en de wolk bedekte hem zes dagen, en op den zevenden dag riep Hij Mozes uit het midden der wolk.

17 En het aanzien der heerlijkheid des HEEREN was als een verterend vuur, op het opperste diens bergs, in de ogen der kinderen Israels.

18 En Mozes ging in het midden der wolk, nadat hij op den berg geklommen was; en Mozes was op dien berg veertig dagen en veertig nachten.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9414

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9414. En Jehovah zei tot Mozes; dat dit betekent het onderricht door de Heer voor hen die in de uiterlijke zin zijn, staat vast uit de betekenis van zeggen, dus het onderricht, wanneer het de volgende zaken behelst die van het onderricht zijn, zoals eveneens in de nrs. 7186, 7241, 7267, 7304, 7380, 7517, 7769, 7793, 7825, 8041; dat het is door de Heer, is omdat onder Jehovah in het Woord de Heer wordt verstaan, nrs. 1343, 1736, 1793, 2004, 2005, 2018, 2025, 2921, 3023, 3035, 5663, 6280, 6281, 6303, 6905, 8274, 8864, 9315; en uit de uitbeelding van Mozes, namelijk bemiddelend tussen de Heer en het volk, dus het Woord ten aanzien van het heilige uiterlijke ervan, want dit is bemiddelend.

Dat Mozes dit nu begint uit te beelden, staat vast uit de reeks van de volgende dingen; dat volk immers was in het uiterlijke van het Woord en vandaar in de uiterlijke eredienst gescheiden van de innerlijke, nr. 9380.

Zij die zodanig zijn, kunnen geenszins een heilige vergemeenschapping hebben met de Heer, te minder verbinding, tenzij door een bemiddelende.

Hoe het met deze zaak is gesteld, zal verder in nr. 9419 vollediger worden ontvouwd.

Dat het volk in de uiterlijke zin gescheiden van de innerlijke was, dus in een eendere eredienst, blijkt duidelijk uit wat volgt: na veertig dagen immers traden zij geheel en al terug en vereerden het gouden kalf in plaats van Jehovah; daarom wierp Mozes ook de tafelen weg uit zijn hand en brak die; en daarna werd bevolen andere tafelen te houwen, waarop dezelfde woorden zouden worden geschreven; waarmee werd aangeduid, dat dat volk geenszins enig leerstellige vanuit de innerlijke zin van het Woord wilde erkennen, zodanig als het in de hemel is, maar alleen vanuit de uiterlijke zin ervan, gescheiden van de innerlijke, zodanig als het ook heden ten dage bij hen is.

Daarom werd dat volk ook niet langer het volk van Jehovah genoemd, maar het volk van Mozes, zoals in het volgende hoofdstuk: ‘Jehovah sprak tot Mozes: Ga, klim af, omdat uw volk zich heeft verdorven, dat gij hebt doen opklimmen uit het land van Egypte’, (Exodus 32:7); en ook in hoofdstuk 33: ‘Jehovah sprak tot Mozes: Ga, klim af van hier, gij en het volk, dat gij hebt doen opklimmen uit het land van Egypte’, (Exodus 33:1).

Daarom werden zij ook verwijderd van de berg: ‘Een man zal niet opklimmen met u en ook zal een man niet worden gezien op de ganse berg; ook het kleinvee en het grootvee zullen niet weiden tegenover deze berg’, (Exodus 34:3); met de berg Sinaï immers wordt aangeduid, de Wet of het Goddelijk Ware en het Woord zodanig als het is in de hemel, nrs. 8399, 8753, 8793, 8805.

Dat Mozes eerst het Woord heeft uitgebeeld in het algemeen, dat wil zeggen, zowel ten aanzien van de innerlijke zin als ten aanzien van de uiterlijke, had als oorzaak, dat daar gehandeld werd over de afkondiging van de Wet, die betekende de onthulling van het Goddelijk Ware in het algemeen; dat was immers de aanvang van de onthulling, want de overige dingen die in het Woord zijn, werden daarna geschreven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl