Bible

 

Exodus 10

Studie

   

1 Daarna zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao; want Ik heb zijn hart verzwaard, ook het hart zijner knechten, opdat Ik deze Mijn tekenen in het midden van hen zette;

2 En opdat gij voor de oren uwer kinderen en uwer kindskinderen moogt vertellen, wat Ik in Egypte uitgericht heb, en Mijn tekenen, die Ik onder hen gesteld heb; opdat gijlieden weet, dat Ik de HEERE ben.

3 Zo gingen Mozes en Aaron tot Farao, en zeiden tot hem: Zo zegt de HEERE, de God der Hebreen: Hoe lang weigert gij u voor Mijn aangezicht te verootmoedigen? Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen.

4 Want indien gij weigert Mijn volk te laten trekken, zie, zo zal Ik morgen sprinkhanen in uw landpale brengen.

5 En zij zullen het gezicht des lands bedekken, alzo dat men de aarde niet zal kunnen zien; en zij zullen afeten het overige van hetgeen ontkomen is, hetgeen ulieden overgebleven was van den hagel; zij zullen ook al het geboomte afeten, dat ulieden uit het veld voortkomt.

6 En zij zullen vervullen uw huizen, en de huizen van al uw knechten, en de huizen van alle Egyptenaren; dewelke uw vaders, noch de vaderen uwer vaders gezien hebben, van dien dag af, dat zij op den aardbodem geweest zijn, tot op dezen dag. En hij keerde zich om, en ging uit van Farao.

7 En de knechten van Farao zeiden tot hem: Hoe lang zal ons deze tot een strik zijn, laat de mannen trekken, dat zij den HEERE hun God dienen! weet gij nog niet, dat Egypte verloren is?

8 Toen werden Mozes en Aaron weder tot Farao gebracht, en hij zeide tot hen: Gaat henen, dient den HEERE, uw God! wie en wie zijn zij, die gaan zullen?

9 En Mozes zeide: Wij zullen gaan met onze jonge en met onze oude lieden; met onze zonen en met onze dochteren, met onze schapen en met onze runderen zullen wij gaan; want wij hebben een feest des HEEREN.

10 Toen zeide hij tot hen: De HEERE zij alzo met ulieden, gelijk ik u en uw kleine kinderen zal trekken laten: ziet toe, want er is kwaad voor ulieder aangezicht!

11 Niet alzo gij, mannen, gaat nu heen, en dient den HEERE; want dat hebt gijlieden verzocht! En men dreef hen uit van Farao's aangezicht.

12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit over Egypteland, om de sprinkhanen, dat zij opkomen over Egypteland, en al het kruid des lands opeten, al wat de hagel heeft over gelaten.

13 Toen strekte Mozes zijn staf over Egypteland, en de HEERE bracht een oostenwind in dat land, dien gehele dag en dien gansen nacht; het geschiedde des morgens, dat de oostenwind de sprinkhanen opbracht.

14 En de sprinkhanen kwamen op over het ganse Egypteland, en lieten zich neder aan al de palen der Egyptenaren, zeer zwaar; voor dezen zijn dergelijke sprinkhanen, als deze, nooit geweest, en na dezen zullen er zulke niet wezen;

15 Want zij bedekten het gezicht des gansen lands, alzo dat het land verduisterd werd; en zij aten al het kruid des lands op, en al de vruchten der bomen, die de hagel had over gelaten; en er bleef niets groens aan de bomen, noch aan de kruiden des velds, in het ganse Egypteland.

16 Toen haastte Farao, om Mozes en Aaron te roepen, en zeide: Ik heb gezondigd tegen den HEERE, uw God, en tegen ulieden.

17 En nu vergeeft mij toch mijn zonde alleen ditmaal, en bidt vuriglijk tot den HEERE, uw God, dat Hij slechts dezen dood van mij wegneme.

18 En hij ging uit van Farao, en bad vuriglijk tot den HEERE.

19 Toen keerde de HEERE een zeer sterken westenwind, die hief de sprinkhanen op, en wierp ze in de Schelfzee; er bleef niet een sprinkhaan over in al de landpalen van Egypte.

20 Doch de HEERE verstokte Farao's hart, dat hij de kinderen Israels niet liet trekken.

21 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Strek uw hand uit naar den hemel, en er zal duisternis komen over Egypteland, dat men de duisternis tasten zal.

22 Als Mozes zijn hand uitstrekte naar den hemel, werd er een dikke duisternis in het ganse Egypteland, drie dagen.

23 Zij zagen de een de ander niet; er stond ook niemand op van zijn plaats, in drie dagen; maar bij al de kinderen Israels was het licht in hun woningen.

24 Toen riep Farao Mozes, en zeide: Gaat heen, dient den HEERE! alleen uw schapen en uw runderen zullen vast blijven; ook zullen uw kinderkens met u gaan.

25 Doch Mozes zeide: Ook zult gij slachtofferen en brandofferen in onze handen geven, die wij den HEERE, onzen God, doen mogen;

26 En ons vee zal ook met ons gaan, er zal niet een klauw achterblijven; want van hetzelve zullen wij nemen, om den HEERE, onzen God, te dienen; want wij weten niet, waarmede wij den HEERE, onzen God, dienen zullen, totdat wij daar komen.

27 Doch de HEERE verhardde Farao's hart; en hij wilde hen niet laten trekken.

28 Maar Farao zeide tot hem: Ga van mij! wacht u, dat gij niet meer mijn aangezicht ziet; want op welken dag gij mijn aangezicht zult zien, zult gij sterven!

29 Mozes nu zeide: Gij hebt recht gesproken; ik zal niet meer uw aangezicht zien!

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 485

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

485. ELFDE HOOFDSTUK

1. En mij werd een riet gegeven, een stok gelijk; en de engel stond daarbij, zeggende: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en de aanbiddenden daarin.

2. En de voorhof welke buiten de tempel is, werp die naar buiten uit en meet die niet, omdat hij de natiën is gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden tweeënveertig maanden.

3. En Ik zal Mijn twee getuigen geven en zij zullen profeteren tweehonderdzestig dagen, omkleed met zakken.

4. Dezen zijn de twee olijven en de twee kandelaren, welke vóór de God der aarde staande zijn.

5. En indien iemand hen zal hebben willen schaden, een vuur zal uitgaan vanuit hun mond en zal hun vijanden verslinden; en indien iemand hun schade zal hebben willen toebrengen, die moet aldus gedood worden.

6. Dezen hebben mogendheid de hemel te sluiten, opdat de regen niet regene in de dagen van hun profetie; en zij hebben mogendheid over de wateren, om die te verkeren in bloed; en de aarde te slaan met elke plaag, zo menigmaal als zij zullen hebben gewild.

7. En wanneer zij hun getuigenis zullen geëindigd hebben, zal het beest opklimmende vanuit de afgrond oorlog maken met hen en het zal hen overwinnen en het zal hen doden.

8. En hun lichamen op de straat der grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook onze Heer gekruisigd is.

9. En zien zullen zij vanuit de volken en stammen en tongen en natiën hun lichamen drie dagen en een halve en zij zullen niet toelaten dat hun lichamen in graven gelegd worden.

10. En die op de aarde wonen, zullen zich verheugen over hen en zij zullen zich verblijden en zij zullen elkaar geschenken zenden, omdat die twee profeten hebben gepijnigd degenen die op de aarde wonen.

11. En na drie dagen en een halve is een geest des levens vanuit God binnengegaan in hen en zij stonden op hun voeten; en er is grote vrees gevallen op degenen die hen zagen.

12. En zij hoorden een grote stem vanuit de hemel, zeggende tot hen: Klimt herwaarts op; en zij klommen op in de hemel in de wolk; en hun vijanden zagen hen.

13. En in die ure geschiedde een grote aardbeving en het tiende deel van de stad is gevallen, en gedood zijn in de aardbeving de namen van mensen zevenduizend; en de overigen zijn verschrikt geworden en hebben heerlijkheid gegeven de God des hemels.

14. Het tweede wee is voorbijgegaan; zie, het derde wee komt snellijk.

15. En de zevende engel heeft gebazuind en er geschiedden grote stemmen in de hemel, zeggende: De koninkrijken der wereld zijn geworden van onze Heer en van Zijn Christus en Hij zal regeren tot in de eeuwen der eeuwen.

16. En de vierentwintig Ouderen, die vóór God gezeten zijn op hun tronen, vielen op hun aangezichten en aanbaden God.

17. Zeggende: Wij danken , Heer God almachtig, Die is en Die was en Die komen zult, dat Gij hebt opgenomen Uw grote macht en het koninkrijk zijt ingegaan.

18. En de natiën waren vertoornd; en Uw toorn is gekomen en de tijd om de doden te richten en om het loon te geven Uw dienstknechten, de profeten en de heiligen en degenen die Uw naam vrezen, de kleinen en de groten; en om te verderven degenen die de aarde verderven.

19. En geopend werd de tempel Gods in de hemel en gezien werd de Ark van Zijn verbond in Zijn tempel; en er werden bliksems en stemmen en donderslagen en aardbeving en grote hagel.

DE GEESTELIJKE ZIN

De inhoud van het gehele hoofdstuk.

Er wordt hier nog gehandeld over de staat van de Kerk bij de hervormden, hoedanig degenen zijn die innerlijk in het geloof-alleen tegen de twee wezenlijke dingen van de Nieuwe Kerk zijn, namelijk dat alleen de Heer, is de God van hemel en aarde en dat Zijn Menselijke Goddelijk is en dat men volgens de geboden van de Decaloog moet leven.

Dat die twee dingen gepredikt zijn vóór hen, vers 3-6.

Maar dat zij geheel en al verworpen zijn, vers 7-10.

Dat zij uit de Heer zijn wederopgewekt, vers 11, 12.

Dat degenen vergingen die ze hebben verworpen, vers 13.

Dat vanuit de Nieuwe Hemel de staat van de Nieuwe Kerk is geopenbaard vers 15-19.

De inhoud van de afzonderlijke verzen.

En mij werd een riet gegeven, een stok gelijk, betekent dat het vermogen en de macht werd gegeven om de staat van de Kerk in de hemel en in de wereld te leren kennen en te zien; en de engel Gods stond daarbij, zeggende: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en de aanbiddenden daarin, betekent de tegenwoordigheid van de Heer en Zijn bevel om de staat van de Kerk in de Nieuwe hemel te zien en te leren kennen; en de voorhof welke buiten de tempel is, werp die naar buiten uit en meet die niet, betekent de staat van de Kerk op aarde, zodanig als die nog is, verwijderd en niet gekend moet worden; omdat hij de natiën is gegeven, betekent omdat de staat van die Kerk door de boze dingen van het leven te gronde is gericht en verlaten gemaakt; en zij zullen de heilige stad vertreden tweeënveertig maanden, betekent, dat zij al het ware van het Woord heeft verstrooid totdat er niet iets over is; en Ik zal Mijn twee getuigen geven, betekent hen die belijden en erkennen vanuit het hart dat de Heer de God van hemel en aarde is en Zijn Menselijke Goddelijk en die verbonden worden met Hem door het leven volgens de geboden van de Decaloog; en zij zullen profeteren duizendtweehonderdzestig dagen, betekent dat die twee: de erkenning van de Heer en het leven volgens de geboden van de Decaloog, namelijk de twee wezenlijke dingen van de Nieuwe Kerk, geleerd moeten worden tot aan het einde en de aanvang; omkleed met zakken, betekent de rouw ondertussen vanwege de niet-opneming van het ware; dezen zijn de twee olijven en de twee kandelaren, die vóór de God van de aarde staande zijn, betekent de liefde en het inzicht of de naastenliefde en het geloof, uit de Heer, bij hen; en indien iemand hen zal hebben willen schaden, een vuur zal uitgaan vanuit hun mond en zal hun vijanden verslinden, betekent dat hij die deze twee wezenlijke dingen van de Nieuwe Kerk wil vernietigen, vanuit de helse liefde vergaat; en indien iemand hun schade zal hebben willen toebrengen, die moet aldus gedood worden, betekent dat hij die ze verdoemt, evenzo verdoemd wordt; dezen hebben mogendheid de hemel te sluiten, opdat de regen niet regene in de dagen van hun profetie, betekent dat zij die zich van die twee wezenlijke dingen afkeren, niet enig ware vanuit de hemel kunnen opnemen; en zij hebben mogendheid over de wateren om die te verkeren in bloed, betekent dat zij die zich van deze dingen afkeren, de ware dingen van het Woord vervalsen; en de aarde te slaan met elke plaag, zo menigmaal als zij zullen gewild hebben, betekent dat zij die deze dingen willen vernietigen, zichzelf werpen in boze en valse dingen van elk geslacht, zo vaak en voor zoveel als zij dit doen; en wanneer zij hun getuigenis zullen geëindigd hebben, betekent dat nadat de Heer die twee wezenlijke dingen van de Nieuwe Kerk heeft geleerd; zal het beest opklimmende vanuit de afgrond oorlog maken met hen en het zal hen overwinnen en het zal hen doden, betekent dat zij die in de innerlijke dingen van de leer ten aanzien van het geloof-alleen zijn, die twee dingen zullen verwerpen; en hun lichamen op de straat van de grote stad, betekent dat die dingen geheel en al verworpen zijn; die geestelijk genoemd worden; Sodom en Egypte, betekent de beide helse liefden, namelijk de liefde van heersen vanuit de liefde van zich en de liefde van regeren vanuit de trots van het eigen inzicht, die in de Kerk zijn waar niet één God is en de Heer niet wordt vereerd en waar men niet leeft volgens de geboden van de Decaloog; waar ook onze Heer gekruisigd is, betekent de niet-erkenning van het Goddelijk Menselijke van de Heer en dus de staat van de verwerping; en zien zullen zij vanuit de volken en stammen en tongen en natiën hun lichamen drie dagen en een halve, betekent wanneer allen die in de valse dingen van de leer en in de boze dingen van het leven vanuit het geloof-alleen waren en zullen zijn bij het einde van de Kerk die er nog is, bij de aanvang van de Nieuwe, gehoord hebben en zullen horen ten aanzien van die beide wezenlijke dingen; en zij zullen niet toelaten dat hun lichamen in graven gelegd worden, betekent dat zij die dingen verdoemd hebben en zullen verdoemen; die op de aarde wonen, zullen zich verheugen over hen en zij zullen zich verblijden, betekent de verkwikking van de aandoening van het hart en de ziel in de Kerk bij hen die in het geloof-alleen waren; en zij zullen elkaar geschenken zenden, betekent de vergezelschapping door de liefde en de vriendschap; omdat die twee profeten hebben gepijnigd degenen die op de aarde wonen, betekent dat die twee wezenlijke dingen van de Nieuwe Kerk vanwege het indruisen tegen de twee wezenlijke dingen die in de Kerk van de hervormden aanvaard zijn, een voorwerp van verachting, van misnoegen en van afkeer zijn; en na drie dagen en een halve is een geest des levens uit God binnengegaan in hen en zij stonden op hun voeten, betekent dat die twee wezenlijke dingen, als de Nieuwe Kerk inzet en voortgaat, door de Heer worden levend gemaakt bij hen die ze opnemen; en er is grote vrees gevallen op degenen die hen zagen, betekent de beroering van het gemoed en de ontsteltenis vanwege de Goddelijke ware dingen; en zij hoorden een grote stem vanuit de hemel, zeggende tot hen: Klimt herwaarts op, betekent die beide wezenlijke dingen van de Nieuwe Kerk door de Heer tot de hemel, vanwaar zij zijn en waar zij zijn, opgeheven en de bescherming ervan; en zij klommen op tot de hemel in de wolk, betekent de verheffing tot de hemel en de verbinding met de Heer daar door het Goddelijk Ware van het Woord in de zin van de letter; en hun vijanden zagen, betekent dat zij die in het van de naastenliefde gescheiden geloof waren, die dingen hoorden, maar in hun valse dingen bleven; en in die ure geschiedde een grote aardbeving en het tiende deel van de stad is gevallen, betekent dat toen een ontzaglijke verandering van staat bij hen plaatsvond, en zij, van de hemel afgescheurd, tot de hel zijn weggezakt; en gedood zijn in de aardbeving de namen van mensen zevenduizend, betekent dat al degenen die het geloof-alleen hadden beleden en daardoor de werken van de naastenliefde voor niets hadden geacht, vergingen; en de overigen zijn verschrikt geworden en hebben heerlijkheid gegeven de God des hemels, betekent dat zij die de ondergang van genoemden zagen, de Heer erkenden en werden afgescheiden; het tweede wee is voorbijgegaan; zie, het derde wee komt snellijk, betekent de weeklacht over de verdraaide staat van de Kerk en de laatste weeklacht tenslotte, waarover hierna; en de zevende engel heeft gebazuind, betekent het onderzoek en de openbaring van de staat van de Kerk na de voleinding, wanneer de komst van de Heer en van Zijn rijk daar is; en er geschiedden grote stemmen in de hemel, zeggende: De koninkrijken van de wereld zijn geworden van onze Heer en van Zijn Christus, en Hij zal regeren tot in de eeuwen der eeuwen, betekent de vieringen door de engelen, dat de hemel en de Kerk zijn geworden van de Heer, zoals zij het zijn geweest van den beginne aan en dat zij het nu ook geworden zijn van Zijn Goddelijk Menselijke, dus dat de Heer nu ten aanzien van het ene en het andere over de hemel en de Kerk zal regeren tot in het eeuwige; en de vierentwintig Ouderen die vóór God gezeten zijn op hun tronen, vielen op hun aangezichten en aanbaden God, betekent de erkenning door alle engelen van de hemel, dat de Heer is de God van hemel en aarde en de opperste aanbidding; zeggende: Wij danken U, Heer God almachtig, Die is en Die was en Die komen zal, betekent de belijdenis en de verheerlijking door de engelen van de hemel, dat de Heer het is Die is, Die leeft en kan, vanuit Zichzelf en regeert alle dingen, omdat Hij alleen eeuwig en oneindig is; dat Gij hebt opgenomen Uw grote macht en het koninkrijk zijt ingegaan, betekent de Nieuwe Hemel en de Nieuwe Kerk, waar zij Hem zullen erkennen als de allene God; en de natiën waren vertoornd, betekent hen die in het geloof-alleen en daaruit in de boze dingen van het leven zijn, dat zij ontstaken en degenen bestookten die tegen hun geloof zijn; en Uw toorn is gekomen en de tijd om de doden te richten, betekent hun ondergang en het Laatste Gericht over hen die niet enig geestelijk leven hebben; en om het loon te geven Uw dienstknechten, de profeten en de heiligen, betekent de gelukzaligheid van het eeuwige leven voor hen die in de ware dingen vanuit het Woord zijn en in het leven daarnaar; en degenen die Uw naam vrezen, de kleinen en de groten, betekent hen die liefhebben de dingen die van de Heer zijn, in een kleinere en grotere graad; en om te verderven degenen die de aarde verderven, betekent de verwerping tot de hel degenen die de Kerk hebben vernietigd; en geopend werd de tempel Gods in de hemel en gezien werd de Ark van Zijn verbond in Zijn tempel, betekent de Nieuwe Hemel, waarin de Heer in Zijn Goddelijk Menselijke wordt vereerd en volgens de geboden van Zijn Decaloog wordt geleefd, namelijk de twee wezenlijke dingen van de Nieuwe Kerk, waardoor er verbinding is; en er werden bliksems en stemmen en donderslagen en aardbeving en grote hagel, betekent toen in de lagere gebieden redeneringen, beroeringen en vervalsingen van het goede en het ware.

DE ONTVOUWING

En mij werd een riet gegeven, een stok gelijk, betekent dat hem uit de Heer werd gegeven het vermogen en de macht om de staat van de Kerk in de hemel en in de wereld te leren kennen en te zien.

Met het riet wordt de zwakke macht aangeduid, zodanig als de mens die heeft uit zich en met de stok wordt de sterke macht aangeduid, zodanig als de mens die heeft uit de Heer; en daarom wordt daarmee dat een riet werd gegeven, een stok gelijk, de macht uit de Heer aangeduid; dat het is het vermogen en de macht om de staat van de Kerk in de hemel en in de wereld te leren kennen en te zien, blijkt uit wat volgt in dit hoofdstuk tot aan het einde toe.

Dat met het riet of de riethalm de zwakke macht wordt aangeduid, zodanig als de mens die uit zich heeft, blijkt uit het volgende:

‘Zie, gij hebt vertrouwd op de stok van het geknakte riet, op Egypte, waarop zo een man leunt, zo gaat hij in zijn hand binnen en doorboort die’, (Jesaja 36:6).

‘Opdat de bewoners van Egypte bekennen dat Ik Jehovah, omdat zij de huize Israëls een stok des riets geweest zijn; als zij u bij de hand hielden, werd gij gebroken en doorboorde gij hun gehele schouder’, (Ezechiël 29:6, 7); met Egypte wordt aangeduid de natuurlijke mens die op zijn eigen kracht vertrouwt en daarom wordt hij ook ‘de stok van het gekrookte riet’ genoemd; met het riet wordt de zwakke macht aangeduid bij Jesaja:

‘Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken en de rokende vlaswiek zal Hij niet uitblussen’, (Jesaja 42:3).

Met de stok echter wordt aangeduid de sterke macht, die uit de Heer is, hier om de staat van de Kerk te leren kennen, omdat met de stok de tempel en het altaar werd gemeten en met meten wordt leren kennen aangeduid, waarover hierna.

Dat met de stok de macht wordt aangeduid, is omdat het hout, waaruit de stokken bij de Ouden in de Kerk waren, het goede betekent en omdat de stok in de plaats van de rechterhand is en haar steunt en met de rechterhand de macht wordt aangeduid; vandaar is het, dat de scepter een korte stok is en met de scepter wordt de macht van een koning aangeduid; ook zijn scepter en stok hetzelfde woord in het Hebreeuws.

Dat de stok de macht betekent, blijkt uit deze plaatsen:

‘Zegt: Hoe is gebroken de stok der sterkte, de stok des sieraads; daal af van de heerlijkheid en zit in de dorst’, (Jeremia 48:17, 18).

‘De stok van Uw sterkte zal Jehovah vanuit Zion zenden’, (Psalm 110:2).

‘Met stokken doorboorde Gij het hoofd der ongelovigen’, (Habakuk 3:14).

‘Israël is de stok der erfenis van Jehovah’, (Jeremia 10:14, 16; 51:19).

‘Uw roede en Uw stok zullen mij vertroosten’, (Psalm 23:4, 5).

‘Jehovah heeft de stok der goddelozen verbroken’, (Jesaja 9:3; 14:5; Psalm 125:2).

‘Mijn volk vraagt het hout en zijn stok antwoordt het’, (Hosea 4:12).

‘Jehovah verwijderende uit Jeruzalem alle stok des broods en alle stok des waters’, (Jesaja 3:1, 2; Ezechiël 4:16; 5:16; 14:13; Psalm 105:16; Leviticus 26:26); met de stok des broods en des waters wordt de macht van het goede en het ware aangeduid en met Jeruzalem de Kerk.

Met de stok van Levi, waarop de naam van Aharon was, die in de tent met amandelen bloesemde’, (Numeri 17:2-10) wordt in de geestelijke zin niets anders aangeduid dan de macht van het ware en het goede, omdat met Levi en Aharon het ware en goede van de Kerk werd aangeduid.

Dat met de stok de macht wordt aangeduid, blijkt uit de macht van de stok van Mozes:

‘Dat door de uitstrekking van de stok de wateren in bloed werden verkeerd’, (Exodus 7:20).

‘Dat door die de vorsen op het land van Egypte klommen’, (Exodus 8:1) e.v.

‘Dat er door die luizen werden’, (Exodus 8:16) e.v.

‘Dat er door die donderslagen en hagel geschiedden’, (Exodus 9:23) e.v.

‘Dat er door die sprinkhanen tevoorschijn kwamen’, (Exodus 10:12) e.v.

‘Dat door die de zee Suph werd gedeeld en wederkeerde’, (Exodus 14:16, 21, 26).

‘Dat door die de wateren uit de rots vanuit Horeb vloeiden’, (Exodus 17:5 e.v.; Numeri 20:7-13).

‘Dat door die bij Mozes Jozua de overhand had op de Amalekieten’, (Exodus 17:9-12).

‘Dat vuur vanuit de rots uitging door de stok van de engel’, (Richteren 6:21); hieruit blijkt dat met de stok de macht wordt aangeduid en eveneens elders, zoals bij, (Jesaja 10:5, 24, 26; 11:4; 14:5; 30:31, 32; Ezechiël 19:10-14; Klaagliederen 3:1, 2; Micha 7:14; Numeri 21:18).

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl