Bible

 

Deuteronomium 8

Studie

   

1 Alle geboden, die ik u heden gebiede, zult gij waarnemen om te doen, opdat gij leeft, en vermenigvuldigt, en inkomt, en het land erft, dat de HEERE aan uw vaderen gezworen heeft.

2 En gij zult gedenken aan al den weg, dien u den HEERE, uw God, deze veertig jaren in de woestijn geleid heeft; opdat Hij u verootmoedige, om u te verzoeken, om te weten, wat in uw hart was, of gij Zijn geboden zoudt houden, of niet.

3 En Hij verootmoedigde u, en liet u hongeren, en spijsde u met het Man, dat gij niet kendet, noch uw vaderen gekend hadden; opdat Hij u bekend maakte, dat de mens niet alleen van het brood leeft, maar dat de mens leeft van alles, wat uit des HEEREN mond uitgaat.

4 Uw kleding is aan u niet verouderd, en uw voet is niet gezwollen, deze veertig jaren.

5 Bekent dan in uw hart, dat de HEERE, uw God, u kastijdt, gelijk als een man zijn zoon kastijdt.

6 En houdt de geboden des HEEREN, uws Gods, om in Zijn wegen te wandelen, en om Hem te vrezen.

7 Want de HEERE, uw God, brengt u in een goed land, een land van waterbeken, fonteinen en diepten, die in dalen en in bergen uitvlieten;

8 Een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen, en van honig;

9 Een land, waarin gij brood zonder schaarsheid eten zult, waarin u niets ontbreken zal; een land, welks stenen ijzer zijn, en uit welks bergen gij koper uithouwen zult.

10 Als gij dan zult gegeten hebben, en verzadigd zijn, zo zult gij den HEERE, uw God, loven over dat goede land, dat Hij u zal hebben gegeven.

11 Wacht u, dat gij den HEERE, uw God, niet vergeet, dat gij niet zoudt houden Zijn geboden, en Zijn rechten, en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede;

12 Opdat niet misschien, als gij zult gegeten hebben, en verzadigd zijn, en goede huizen gebouwd hebben, en die bewonen,

13 En uw runderen en uw schapen zullen vermeerderd zijn, ook zilver en goud u zal vermeerderd zijn, ja, al wat gij hebt vermeerderd zal zijn;

14 Uw hart zich alsdan verheffe, dat gij vergeet den HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgevoerd heeft;

15 Die u geleid heeft in die grote en vreselijke woestijn, waar vurige slangen, en schorpioenen, en dorheid, waar geen water was; Die u water uit de keiachtige rots voortbracht;

16 Die u in de woestijn spijsde met Man, dat uw vaderen niet gekend hadden; om u te verootmoedigen, en om u te verzoeken, opdat Hij u ten laatste weldeed;

17 En gij in uw hart zegt: Mijn kracht, en de sterkte mijner hand heeft mij dit vermogen verkregen.

18 Maar gij zult gedenken den HEERE, uw God, dat Hij het is, Die u kracht geeft om vermogen te verkrijgen; opdat Hij Zijn verbond bevestige, dat Hij aan uw vaderen gezworen heeft, gelijk het te dezen dage is.

19 Maar indien het geschiedt, dat gij den HEERE, uw God, ganselijk vergeet, en andere goden navolgt, en hen dient, en u voor dezelve buigt, zo betuig ik heden tegen u, dat gij voorzeker zult vergaan.

20 Gelijk de heidenen, die de HEERE voor uw aangezicht verdaan heeft, alzo zult gij vergaan, omdat gij de stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam zult geweest zijn.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 7602

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

7602. En de gerst; dat dit het goede ervan betekent, staat vast uit de betekenis van de gerst, namelijk het goede van het uiterlijk natuurlijke; dat gerst dit is, komt omdat het een voortbrengsel is van het veld en een graan is dat tot voedsel dient; graan immers betekent in het algemeen het goede van het ware, nrs. 3580, 5295, 5410, 5959, in het bijzonder de gerst en de tarwe; de gerst het goede van het uiterlijk natuurlijke en de tarwe het goede van het innerlijk natuurlijke.

Dit betekent de gerst bij Joël: ‘Spijsoffer en drankoffer is van het huis van Jehovah afgesneden; de priesters, de bedienaars van Jehovah, hebben gerouwd; het veld is verwoest, het land heeft gerouwd, omdat het koren verwoest is; de most is verdroogd, de olie kwijnt.

De akkerlieden zijn beschaamd, de wijngaardeniers hebben gehuild, over de tarwe en de gerst, daarom dat de oogst van het veld is vergaan’, (Joël 1:9,10); bij de profeet wordt daar gehandeld over de verwoestingen van het ware en het goede, zoals vaststaat uit wat volgt daar; en daarom worden met het koren, de most, de tarwe en de gerst, niet die levensmiddelen aangeduid, maar geestelijke dingen, dus met de tarwe het innerlijk goede en met de gerst het uiterlijk goede; eender de gerst bij (Ezechiël 4:9; Deuteronomium 8:8).

In het Boek Richteren: ‘Toen Gideon het legerkamp bereikte, was een man vertellende aan zijn genoot een droom en hij zei: Zie al dromende heb ik gedroomd, en zie, een geroosterd gerstebrood rolde zich tot het legerkamp van Midian en het kwam tot aan de tent en sloeg er tegenaan en het keerde haar om, ondersteboven en zo viel de tent’, (Richteren 7:13); met Midian worden degenen aangeduid die in het ware van het eenvoudig goede zijn en in de tegengestelde zin, zij die niet in het goede van het leven zijn, nrs. 3242, 4756, 788, 6773; dit goede is het goede van het uiterlijk natuurlijke en het wordt aangeduid met het gerstebrood; maar het verkwikkelijke van de wellusten, indien dit tot einddoel strekt, in plaats van dat goede, is dat wat wordt aangeduid met het geroosterde gerstebrood; het is de staat die toen de Midianieten uitbeeldden, die daar wordt beschreven.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl