Bible

 

Deuteronomium 25

Studie

   

1 Wanneer er tussen lieden twist zal zijn, en zij tot het gerecht zullen toetreden, dat zij hen richten, zo zullen zij den rechtvaardige rechtvaardig spreken, en den onrechtvaardige verdoemen.

2 En het zal geschieden, indien de onrechtvaardige slagen verdiend heeft, dat de rechter hem zal doen nedervallen, en hem doen slaan in zijn tegenwoordigheid, naar dat het voor zijn onrechtvaardigheid genoeg zal zijn, in getal.

3 Met veertig slagen zal hij hem doen slaan, hij zal er niet toedoen; opdat niet misschien, zo hij voortvoere hem daarboven met meer slagen te doen slaan, uw broeder dan voor uw ogen verachtelijk gehouden worde.

4 Een os zult gij niet muilbanden, als hij dorst.

5 Wanneer broeders samenwonen, en een van hen sterft, en geen zoon heeft, zo zal de vrouw des verstorvenen aan geen vreemden man daarbuiten geworden; haar mans broeder zal tot haar ingaan en nemen haar zich ter vrouw, en doen haar den plicht van eens mans broeder.

6 En het zal geschieden, dat de eerstgeborene, dien zij zal baren, zal staan in den naam zijns broeders, des verstorvenen; opdat zijn naam niet uitgedelgd worde uit Israel.

7 Maar indien dezen man zijns broeders vrouw niet bevallen zal te nemen, zo zal zijn broeders vrouw opgaan naar de poort tot de oudsten, en zeggen: Mijns mans broeder weigert zijn broeder een naam te verwekken in Israel; hij wil mij den plicht van eens mans broeders niet doen.

8 Dan zullen hem de oudsten zijner stad roepen, en tot hem spreken; blijft hij dan daarbij staan, en zegt: Het bevalt mij niet haar te nemen;

9 Zo zal zijns broeders vrouw voor de ogen der oudsten tot hem toetreden, en zijn schoen van zijn voet uittrekken, en spuwen in zijn aangezicht, en zal betuigen en zeggen: Alzo zal dien man gedaan worden, die zijns broeders huis niet zal bouwen.

10 En zijn naam zal in Israel genoemd worden: Het huis desgenen, dien de schoen uitgetogen is.

11 Wanneer mannen, de een met den ander, twisten, en de vrouw des enen toetreedt, om haar man uit de hand desgenen, die hem slaat, te redden, en haar hand uitstrekt, en zijn schamelheid aangrijpt;

12 Zo zult gij haar hand afhouwen, uw oog zal niet verschonen.

13 Gij zult geen tweeerlei weegstenen in uw zak hebben; een groten en een kleinen.

14 Gij zult in uw huis geen tweeerlei efa hebben, een grote en een kleine.

15 Gij zult een volkomen en gerechten weegsteen hebben; gij zult een volkomene en gerechte efa hebben; opdat uw dagen verlengd worden in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.

16 Want al wie zulks doet, is den HEERE, uw God, een gruwel; ja, al wie onrecht doet.

17 Gedenkt, wat u Amalek gedaan heeft op den weg, als gij uit Egypte uittoogt;

18 Hoe hij u op den weg ontmoette, en sloeg onder u in den staart al de zwakken achter u, als gij moede en mat waart; en hij vreesde God niet.

19 Het zal dan geschieden, als u de HEERE, uw God, rust zal gegeven hebben, van al uw vijanden rondom, in het land, dat u de HEERE, uw God, ten erve geven zal, om hetzelve erfelijk te bezitten, dat gij de gedachtenis van Amalek van onder den hemel zult uitdelgen; vergeet het niet!

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8593

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8593. En Amalek kwam; dat dit het valse uit het innerlijk boze betekent, staat vast uit de uitbeelding van Amalek, dus het valse vanuit het innerlijk boze, waarover hierna.

Wie en hoedanig degenen zijn die in het valse vanuit het innerlijk boze zijn, zal eerst worden gezegd.

Het innerlijk boze is dat wat van binnen bij de mens schuilt en wat is weggeborgen in zijn wil en vandaar in zijn denken en daarvan verschijnt geen spoor in het uiterlijke, zoals in het handelen, spreken en in het aangezicht; degenen die in zo’n boze zijn, beijveren zich op elke wijze en met elke kunst om dat te verbergen en verhullen onder de gedaante van het eerzame en het gerechte en onder de gedaante van de liefde jegens de naaste; en toch denken zij bij zichzelf nergens anders aan dan hoe zij het boze kunnen berokkenen en voor zoveel als zij het kunnen, doen zij het aan door anderen, waarbij zij zich daarvoor wachten dat het zou kunnen uitkomen dat het uit hen is; zij geven ook een onschuldige aanschijn aan het boze zelf, zodat het niet als het boze verschijnt; het is het verkwikkelijkste van hun leven om zulke zaken te overdenken en in het verborgene te beramen; dit wordt het innerlijk boze genoemd; zij die in dit boze zijn, worden boze genieën genoemd en zij zijn in het andere leven geheel en al gescheiden van hen die in het uiterlijk boze zijn en geesten worden genoemd.

Deze boze genieën, hebben hun hel achter de mens, dat wil zeggen, aan de rug en daar in verschillende grotten en holen; maar de boze geesten hebben hun hel vóór de mens en eveneens aan de zijden; die genieën behoren in de Grootste Mens tot het gebied van de kleine hersenen en eveneens tot dat deel van het ruggenmerg dat de vezels en de zenuwen uitzendt naar de onwillekeurige delen.

Wat het valse vanuit het boze verder aangaat, dit is niet zoals het valse vanuit het boze van de boze geesten, want het is in zich boos.

Zij die in dit boze zijn, vallen niet de waarheden van het geloof aan, maar de goedheden van het geloof; zij handelen immers door slechte aandoeningen, waardoor zij het juiste denken verdraaien en wel op een bijna onbegrijpelijke wijze; omdat dezen zodanig zijn, worden hun hellen geheel en al gescheiden van de hellen van de boze geesten en wel dermate dat zij nauwelijks vergemeenschapping hebben en dit ter wille hiervan dat zij gescheiden worden van de mensen van de geestelijke Kerk, want indien zij uit hun hellen zouden invloeien, zou het met de mens van die Kerk gedaan zijn; zij zouden immers uiterst verborgen op het geweten inwerken en dat verdraaien en wel door het inblazen van slechte aandoeningen.

De helse genieën vallen de mens nooit openlijk aan, ook niet wanneer hij bij machte is om weerstand te bieden; maar wanneer het schijnt dat de mens aan het wankelen is om te bezwijken, zijn zij plotseling daar en vallen aan opdat hij geheel en al valt.

Dit wordt eveneens daardoor uitgebeeld dat Amalek nu Israël binnenviel; en ook daarna, toen de zonen Israëls zich tegen Jehovah verzetten en vreesden voor de natiën in het land Kanaän: ‘Toen daalde ook Amalek neder met de Kanaäniet uit het gebergte en sloegen de zonen Israëls tot aan Horma’, (Numeri 14:43,45).

Hieruit kan vaststaan hoedanig degenen zijn die worden uitgebeeld door Amalek en waarom er het oordeel over hem door Jehovah was, dat er voortdurend oorlog tegen hen zou zijn en dat de herinnering aan hen uitgedelgd zou worden van onder de hemel, volgens de teksten in het laatste vers van dit hoofdstuk: ‘Omdat de hand van de bozen tegen de troon van Jah is, zo zal de oorlog voor Jehovah zijn tegen Amalek van geslacht tot geslacht’; en in Deuteronomium: ‘Gedenkt wat Amalek u gedaan heeft op de weg als gij uit Egypte uitging; dat hij u ontmoette op de weg en in u de staart afsneed, al de zwakken, als gij moe en mat was; ook vreesde hij God niet. Wanneer Jehovah uw God u rust zal gegeven hebben, zult gij de gedachtenis van Amalek van onder de hemel uitdelgen; vergeet het niet’, (Deuteronomium 25:17-19).

Verder in het eerste boek van Samuël: ‘Het is gezegd van Jehovah door Samuël aan Saul: Ik heb besloten te bezoeken dat wat Amalek aan Israël gedaan heeft, die zich tegen hem gesteld heeft op de weg toen hij uit Egypte opklom; en daarom, ga heen en sla Amalek en geef aan de vervloeking over alle dingen die hij heeft, van het kleine kind af tot de zuigeling, van de os af tot het kleinvee, van de kameel tot de ezel toe. Maar Saul spaarde de koning Agag en de beste stukken van de kudde van kleinvee en van de ossen en bijna het beste en de rammen en al het uitnemende; derhalve werd het Saul aangekondigd, dat hij van toen aan niet langer koning over Israël zou zijn’, (1 Samuël 15).

Dat de gedachtenis aan Amalek uitgedelgd zou worden en dat alle dingen die daar waren, aan de vervloeking zouden worden overgegeven, betekende dat de boze genieën in het geheel geen gemeenschap zouden hebben met hen die van de geestelijke Kerk zijn, want zij hebben gemeenschap met hen die niet in waarheden zijn, maar de valsheden begunstigen vanuit boze aandoening.

Wie kan niet zien dat Jehovah zonder een oorzaak die dieper schuilt, nooit gezegd zou hebben, dat er voor altijd oorlog zou zijn tegen Amalek en dat diens gedachtenis zou worden uitgedelgd van onder de hemel en dat alle dingen die daar waren aan de vervloeking overgegeven zouden worden en dat dit toch niet heeft plaatsgevonden.

Die oorzaak die dieper schuilt, waarom die dingen zijn gezegd en hebben plaatsgevonden, ligt opgesloten in de woorden van Samuël tot Agag, de koning van de Amalekieten, die Saul had gespaard: ‘Agag, de koning van Amalek ging tot Samuël in verrukkingen; maar Samuël zei: Gelijk als uw zwaard de vrouwen kinderloos heeft gemaakt, aldus zal uw moeder, meer dan de vrouwen, kinderloos gemaakt worden; en Samuël hieuw hem in stukken voor Jehovah’, (1 Samuël 15:32); gaan in verrukkingen, betekent de uiterlijke aanlokkelijkheden, die zulke personen in de tegenwoordigheid van anderen hebben; uw zwaard heeft de vrouwen kinderloos gemaakt, betekent dat hun valse de goede aandoeningen geweld aandoet; uw moeder zal, meer dan de vrouwen, kinderloos gemaakt worden, betekent dat de boze aandoening bij hen zal heersen vanuit het wilsdeel en niet uit het verstandsdeel; en Samuël hieuw hem in stukken voor Jehovah, betekent dat zij afgescheiden werden van hen die in het valse vanuit het boze uit het verstandelijke zijn, dus de genieën van de geesten, nrs. 568, 6014, 8337; dat het zwaard het strijdende en verwoestende valse is, nrs. 2799, 4499, 7102.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl