Bible

 

Deuteronomium 13

Studie

   

1 Wanneer een profeet, of dromen-dromer, in het midden van u zal opstaan, en u geven een teken of wonder;

2 En dat teken of dat wonder komt, dat hij tot u gesproken had, zeggende: Laat ons andere goden, die gij niet gekend hebt, navolgen en hen dienen;

3 Gij zult naar de woorden van dien profeet, of naar dien dromen-dromer niet horen; want de HEERE, uw God, verzoekt ulieden, om te weten, of gij den HEERE, uw God, liefhebt met uw ganse hart en met uw ganse ziel.

4 Den HEERE, uw God, zult gij navolgen, en Hem vrezen, en Zijn geboden zult gij houden, en Zijn stem gehoorzaam zijn, en Hem dienen, en Hem aanhangen.

5 En diezelve profeet, of dromen-dromer, zal gedood worden; want hij heeft tot een afval gesproken tegen den HEERE, uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft uitgevoerd, en u uit het diensthuis verlost; om u af te drijven van den weg, dien u de HEERE, uw God, geboden heeft, om daarin te wandelen. Zo zult gij het boze uit het midden van u wegdoen.

6 Wanneer uw broeder, de zoon uwer moeder, of uw zoon, of uw dochter, of de vrouw van uw schoot, of uw vriend, die als uw ziel is, u zal aanporren in het heimelijke, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, gij noch uw vaderen;

7 Van de goden der volken, die rondom u zijn, nabij u, of verre van u, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde;

8 Zo zult gij hem niet ter wille zijn, en naar hem niet horen; ook zal uw oog hem niet verschonen, en gij zult u niet ontfermen, noch hem verbergen;

9 Maar gij zult hem zekerlijk doodslaan; uw hand zal eerst tegen hem zijn, om hem te doden, en daarna de hand des gansen volks.

10 En gij zult hem met stenen stenigen, dat hij sterve; want hij heeft u gezocht af te drijven van den HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgevoerd heeft.

11 Opdat gans Israel het hore en vreze, en niet voortvare te doen naar dit boze stuk in het midden van u.

12 Wanneer gij van een uwer steden, die de HEERE, uw God, u geeft, om aldaar te wonen, zult horen zeggen:

13 Er zijn mannen, Belials-kinderen, uit het midden van u uitgegaan, en hebben de inwoners hunner stad aangedreven, zeggende: Laat ons gaan, en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt;

14 Zo zult gij onderzoeken, en naspeuren, en wel navragen; en ziet, het is de waarheid, de zaak is zeker, zulk een gruwel is in het midden van u gedaan;

15 Zo zult gij de inwoners derzelver stad ganselijk slaan met de scherpte des zwaards, verbannende haar, en alles, wat daarin is, ook haar beesten, met de scherpte des zwaards.

16 En al haar roof zult gij verzamelen in het midden van haar straat, en den HEERE, uw God, die stad en al haar roof ganselijk met vuur verbranden; en zij zal een hoop zijn eeuwiglijk, zij zal niet weder gebouwd worden.

17 Ook zal er niets van het verbannene aan uw hand kleven, opdat de HEERE Zich wende van de hitte Zijns toorns, en u geve barmhartigheid, en Zich uwer erbarme, en u vermenigvuldige, gelijk als Hij uw vaderen gezworen heeft;

18 Wanneer gij de stem des HEEREN, uws Gods, zult gehoorzaam zijn, om te houden al Zijn geboden, die ik u heden gebiede, om te doen wat recht is in de ogen des HEEREN, uws Gods.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 8768

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

8768. En gij zult Mij een eigen goed zijn uit alle volken; dat dit betekent dat dan het Goddelijk Ware bij hen meer dan bij de anderen zal zijn, staat vast uit de betekenis van het eigen goed van Jehovah of de Heer zijn, dus van de Heer zijn, want het eigen goed is het eigendom en dus het bezit; dat het wil zeggen bij wie het Woord is, komt omdat zij die het Woord hebben, dat wil zeggen waar de Kerk is, meer dan de anderen de eigenen van de Heer worden genoemd; dat zij de eigenen worden genoemd, staat vast uit de woorden van de Heer bij (Johannes 1:11; 10:2-4).

Dat zij die van de Kerk zijn, dus bij wie het Woord is, het eigen goed worden genoemd, staat vast bij David: ‘Jah heeft Zich Jakob verkoren en Israël tot Zijn eigen goed’, (Psalm 135:4); dat Jakob en Israël degenen zijn die van de Kerk zijn, bij wie het Woord is, is duidelijk.

Evenzo bij Mozes: ‘Gij zijt een heilig volk voor Jehovah uw God; u heeft Jehovah uw God verkoren, opdat gij Hem zijt tot een volk van eigen goed uit alle volken die op de aangezichten van de aarde zijn’, (Deuteronomium 7:6; 14:2).

Dat degenen die het Woord hebben, meer dan de anderen eigen goed en eigendom zijn, komt omdat zij de waarheden en de goedheden van het geloof weten; en omdat dit zo is, kunnen zij meer dan de anderen het leven van de hemel leven en zo met de Heer worden verbonden; want het goede dat de hemel bij de mens maakt. Heeft zijn hoedanigheid uit de waarheden van het geloof; zo wordt het goede meer hemels of meer Goddelijk bij hen die de echte waarheden hebben, die de waarheden vanuit het Woord zijn, maar indien zij worden gehouden, dat wil zeggen, indien men daarnaar leeft.

Dat dit zo is, staat vast bij Mozes: ‘Gij hebt heden Jehovah betuigd dat Hij u tot God is, in Wiens wegen gij zult gaan en gij zult houden Zijn inzettingen en Zijn geboden en Zijn gerichten en Zijn stem zult gij gehoorzamen. En Jehovah betuigt u heden, dat gij Hem tot een volk van eigen goed zijt, zoals Hij tot u gesproken heeft en opdat gij al Zijn geboden zult houden’, (Deuteronomium 26:17,18).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl