Bible

 

Amos 9

Studie

   

1 Ik zag den Heere staan op het altaar, en Hij zeide: Sla dien knoop, dat de posten beven, en doorkloof ze allen in het hoofd; en Ik zal hun achterste met het zwaard doden; en vliedende zal onder hen niet ontvlieden, noch de ontkomende onder hen behouden worden.

2 Al groeven zij tot in de hel, zo zal Mijn hand ze van daar halen, en al klommen zij in den hemel, zo zal Ik ze van daar doen nederdalen.

3 En al verstaken zij zich op de hoogte van Karmel, zo zal Ik ze naspeuren en van daar halen; en al verborgen zij zich van voor Mijn ogen in den grond van de zee, zo zal Ik van daar een slang gebieden, die zal ze bijten.

4 En al gingen zij in gevangenis voor het aangezicht hunner vijanden, zo zal Ik vandaar het zwaard gebieden, dat het hen dode; en Ik zal Mijn oog tegen hen zetten ten kwade, en niet ten goede.

5 Want de Heere Heere der heirscharen is het, Die het land aanroert, dat het versmelte, en allen, die daarin wonen, treuren; en dat het geheel oprijze als een rivier, en verdronken worde als door de rivier van Egypte.

6 Die Zijn opperzalen in den hemel bouwt, en Zijn benden heeft Hij op aarde gefondeerd; Die de wateren der zee roept, en giet ze uit op den aardbodem; HEERE is Zijn Naam.

7 Zijt gijlieden Mij niet als de kinderen der Moren, o kinderen Israels? spreekt de HEERE. Heb Ik Israel niet opgevoerd uit Egypteland, en de Filistijnen uit Kafthor, en de Syriers uit Kir?

8 Ziet, de ogen des Heeren Heeren zijn tegen dit zondig koninkrijk, dat Ik het van den aardbodem verdelge; behalve dat Ik het huis Jakobs niet ganselijk zal verdelgen, spreekt de HEERE.

9 Want ziet, Ik geef bevel, en Ik zal het huis Israels onder al de heidenen schudden, gelijk als zaad geschud wordt in een zeef; en niet een steentje zal er ter aarde vallen.

10 Alle zondaars Mijns volks zullen door het zwaard sterven; die daar zeggen: Het kwaad zal tot ons niet genaken, noch ons voorkomen.

11 Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, weder oprichten, en zal ze bouwen, als in de dagen van ouds;

12 Opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom, en al de heidenen, die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet.

13 Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat de ploeger den maaier, en de druiventreder den zaadzaaier genaken zal; en de bergen zullen van zoeten wijn druipen, en al de heuvelen zullen smelten.

14 En Ik zal de gevangenis van Mijn volk Israel wenden, en zij zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen, en wijngaarden planten, en derzelver wijn drinken; en zij zullen hoven maken, en derzelver vrucht eten.

15 En Ik zal ze in hun land planten; en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik hunlieden gegeven heb, zegt de HEERE, uw God.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9552

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9552. Zijn granaatappelen; dat dit de wetenschappen van het goede betekent, staat vast uit de betekenis van de granaatappelen, namelijk de wetenschappelijke dingen van het goede; er zijn wetenschappen van het goede en er zijn wetenschappen van het ware; de eerste worden aangeduid met granaatappelen, de laatste met de bloemen waarmee de kandelaar werd omgeven en versierd.

Dat de wetenschappen van het goede met de granaatappelen worden aangeduid, staat vast uit enige plaatsen elders, waar zij worden genoemd, zoals bij Mozes: ‘Een land van tarwe en gerst en van wijnstok en vijgenboom en granaatappel’, (Deuteronomium 8:8).

En bij Haggai: ‘Het zaad is nog niet in de schuur en tot aan de wijnstok en de vijgenboom en de granaatappel’, (Haggaï 2:19); tarwe, gerst en zaad in de schuur betekenen de innerlijke en uiterlijke hemelse dingen; de wijnstok, de vijgenboom en de granaatappel, de geestelijke en de natuurlijke dingen in hun orde, waarvan de laatste de wetenschappelijke dingen zijn, die van de natuurlijke en de zinlijke mens zijn, waarom de granaatappel in de laatste plaats wordt genoemd.

Bij Zefanja: ‘Jehovah zal Assur verdoen; in het midden van haar zullen de kudden van kleinvee rusten, al het wilde dier van de natie, voorts zullen de roerdomp en de eend in haar granaatappelen vernachten’, (Zefanja 2:13,14); de roerdomp en de eend in de granaatappelen staat voor de valsheden vanuit het boze in de wetenschappen van het goede.

Bij Amos: ‘Ik zag de Heer staande op het altaar, Die zei: Sla de granaatappel, dat de posten sidderen; dit is, verdeel ze allen in het hoofd, de laatsten van hen zal Ik doden met het zwaard’, (Amos 9:1); de granaatappel slaan staat voor de wetenschappelijke dingen van het goede vernietigen door de valsheden van het boze; van de posten wordt gezegd dat zij dan sidderen, omdat de posten de waarheden van het natuurlijke zijn, nr. 7847; de laatsten doden met het zwaard, staat voor de laatste dingen zo vernietigen; het zwaard immers is het ware strijdende tegen het valse en dat vernietigende en omgekeerd, nrs. 2799, 4499, 6355, 7102, 8249.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl