Bible

 

Amos 3

Studie

   

1 Hoort dit woord, dat de HEERE tegen ulieden spreekt, gij kinderen van Israel! namelijk tegen het ganse geslacht, dat Ik uit Egypteland heb opgevoerd, zeggende:

2 Uit alle geslachten des aardbodems heb Ik ulieden alleen gekend; daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken.

3 Zullen twee te zamen wandelen, tenzij dat zij bijeengekomen zijn?

4 Zal een leeuw brullen in het woud, als hij geen roof heeft? Zal een jonge leeuw uit zijn hol zijn stem verheffen, tenzij dat hij wat gevangen hebbe?

5 Zal een vogel in den strik op de aarde vallen, als er geen strik voor hem is? Zal men den strik van den aardbodem opnemen, als men ganselijk niet heeft gevangen?

6 Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddere? zal er een kwaad in de stad zijn, dat de HEERE niet doet?

7 Gewisselijk, de Heere Heere zal geen ding doen, tenzij Hij Zijn verborgenheid aan Zijn knechten, de profeten, geopenbaard hebbe.

8 De leeuw heeft gebruld, wie zou niet vrezen? De Heere Heere heeft gesproken, wie zou niet profeteren?

9 Doet het horen in de paleizen te Asdod, en in de paleizen in Egypteland, en zegt: Verzamelt u op de bergen van Samaria, en ziet de grote beroerten in het midden van haar, en de verdrukten binnen in haar.

10 Want zij weten niet te doen, dat recht is, spreekt de HEERE; die in hun paleizen schatten vergaderen door geweld en verstoring.

11 Daarom, zo zegt de Heere Heere: De vijand! en dat rondom het land! die zal uw sterkte van u nederstorten, en uw paleizen zullen uitgeplunderd worden.

12 Alzo zegt de HEERE: Gelijk als een herder twee schenkelen, of een stukje van een oor uit des leeuwen muil redt, alzo zullen de kinderen Israels gered worden, die daar zitten te Samaria, in den hoek van het bed, en op de sponde van de koets.

13 Hoort en betuigt in het huis Jakobs, spreekt de Heere Heere, de God der heirscharen;

14 Dat Ik, ten dage als Ik Israels overtredingen over hem bezoeken zal, ook bezoeking zal doen over de altaren van Beth-El; en de hoornen des altaars zullen worden afgehouwen, en ter aarde vallen.

15 En Ik zal het winterhuis met het zomerhuis slaan; en de elpenbenen huizen zullen vergaan, en de grote huizen een einde nemen, spreekt de HEERE.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Apocalyps Onthuld # 241

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 962  
  

241. En het eerste dier een leeuw gelijk, betekent het Goddelijk ware van het Woord ten aanzien van de macht.

Dat de leeuw het ware in zijn macht betekent, hier het Goddelijk ware van het Woord ten aanzien van de macht, kan vaststaan uit de macht van de leeuw boven elk ander dier van de aarde en eveneens uit de leeuwen in de geestelijke wereld, namelijk dat zij de uitbeeldingen van de macht van het Goddelijk Ware zijn; en eveneens uit het Woord, waar zij het Goddelijk Ware in Zijn macht betekenen; hoedanig de macht van het Goddelijk Ware in Zijn macht is, zie het werk ‘de Leer van het Nieuwe Jeruzalem over de Hemel en de Hel’, nr. 49 en in het werk ‘Hemel en Hel’, nrs. 228-233; vandaar is het dat Jehovah of de Heer met een leeuw wordt vergeleken en eveneens leeuw wordt genoemd, zoals in de volgende plaatsen:

‘De Leeuw brult, wie zou niet vrezen; de Heer Jehovah heeft gesproken, wie zou niet profeteren’, (Amos 3:8).

‘Ik zal niet wederkeren om Efraïm te verderven, achter Jehovah zullen zij gaan, zoals een leeuw brult Hij’, (Hosea 11:9, 10).

‘Gelijkerwijs de leeuw brult en de jonge leeuw, zo zal Jehovah nederdalen om krijg te voeren op de berg Zions’, (Jesaja 31:4).

‘Zie, overwonnen heeft de Leeuw, die is vanuit de stam van Jehudah, de wortel Davids’, (Openbaring 5:5).

‘De welp eens leeuws, Jehudah; hij heeft zich gekromd, hij heeft zich nedergelegd zoals een oude leeuw; wie wekt hem op’, (Genesis 49:9); in deze plaatsen wordt de macht van het Goddelijk Ware, dat uit de Heer is, beschreven met een leeuw; brullen betekent vanuit de macht spreken en handelen tegen de hellen die de mens willen wegsleuren en waaraan de Heer hem ontrukt, zoals de leeuw zijn prooi; zich krommen is zich in de macht stellen; Jehudah in de hoogste zin betekent de Heer, nrs. 96, 266.

‘De engel riep met een grote stem, zoals een leeuw brult’, (Openbaring 10:3).

‘Hij kromt zich in, hij legt zich neder zoals een oude leeuw, wie wekt hem op’, (Numeri 24:9).

‘Zie, het volk staat op zoals een oude leeuw en zoals een jonge leeuw verheft het zich’, (Numeri 23:24); deze dingen ten aanzien van Israël, met wie de Kerk wordt aangeduid, van wie de macht, die in de Goddelijke Ware dingen is, op deze wijze wordt beschreven.

Evenzo:

‘De overblijfselen van Jakob in het midden der volken zullen zijn zoals een leeuw onder de beesten des wouds, zoals een jonge leeuw onder de kudden der volken’, (Micha 5:6, 7) en op vele andere plaatsen, (Jesaja 11:6; 21:6-9; 35:9; Jeremia 2:15; 4:7; 5:6; 7:8; 50:17; 51:38; Ezechiël 19:3, 5, 6; Hosea 13:7, 8; Joël 1:6, 7; Nahum 2:12; Psalm 17:12; Psalm 22:14; Psalm 57:5; Psalm 58:7, 8; Psalm 91:13; Psalm 104:21, 22; Deuteronomium 33:20).

  
/ 962  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, 2017, op www.swedenborg.nl