Bible

 

II Samuël 4

Studie

   

1 Als nu Sauls zoon hoorde, dat Abner te Hebron gestorven was, werden zijn handen slap, en gans Israel werd verschrikt.

2 En Sauls zoon had twee mannen, oversten van benden; de naam des enen was Baena, en de naam des anderen Rechab, zonen van Rimmon, den Beerothiet, van de kinderen van Benjamin; want ook Beeroth werd aan Benjamin gerekend.

3 En de Beerothieten waren gevloden naar Gitthaim, en waren aldaar vreemdelingen tot op dezen dag.

4 En Jonathan, Sauls zoon, had een zoon, die geslagen was aan beide voeten; vijf jaren was hij oud als het gerucht van Saul en Jonathan uit Jizreel kwam; en zijn voedster hem opnam, en vluchtte; en het geschiedde, als zij haastte, om te vluchten, dat hij viel en kreupel werd; en zijn naam was Mefiboseth.

5 En de zonen van Rimmon: den Beerothiet, Rechab en Baena, gingen heen, en kwamen ten huize van Isboseth, als de dag heet geworden was; en hij lag op de slaapstede, in den middag.

6 En zij kwamen daarin tot het midden des huizes, zullende tarwe halen; en zij sloegen hem aan de vijfde rib; en Rechab en zijn broeder Baena ontkwamen.

7 Want zij kwamen in huis, als hij op zijn bed lag, in zijn slaapkamer, en sloegen hem, en doodden hem, en hieuwen zijn hoofd af; en zij namen zijn hoofd, en gingen henen, den weg op het vlakke veld, den gansen nacht.

8 En zij brachten het hoofd van Isboseth tot David te Hebron, en zeiden tot den koning: Zie, daar is het hoofd van Isboseth, den zoon van Saul, uw vijand, die uw ziel zocht, alzo heeft de HEERE mijn heer den koning te dezen dage wrake gegeven van Saul en van zijn zaad.

9 Maar David antwoordde Rechab en zijn broeder Baena, den zonen van Rimmon, den Beerothiet, en zeide tot hen: Zo waarachtig als De HEERE leeft, Die mijn ziel uit alle benauwdheid verlost heeft!

10 Dewijl ik hem, die mij boodschapte, zeggende: Zie, Saul is dood; daar hij in zijn ogen was als een, die goede boodschap bracht, nochtans gegrepen en te Ziklag gedood heb, hoewel hij meende, dat ik hem bodenloon zou geven;

11 Hoeveel te meer, wanneer goddeloze mannen een rechtvaardigen man in zijn huis op zijn slaapstede hebben gedood? Nu dan, zou ik zijn bloed van uw handen niet eisen, en u van de aarde wegdoen?

12 En David gebood zijn jongens, en zij doodden hen, en hieuwen hun handen en hun voeten af, en hingen ze op bij den vijver te Hebron, maar het hoofd van Isboseth namen zij, en begroeven het in Abners graf te Hebron.

   

Ze Swedenborgových děl

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 1710

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

1710. Dat de woorden ‘en jaagde na tot Dan’ de staat van de loutering betekenen, blijkt uit het verband in de innerlijke zin; de vijanden najagen is hier de boosheden en valsheden verdrijven die bij de goedheden en waarheden waren en maakten dat die als goedheden en waarheden verschenen; zo is het dus de goedheden en waarheden bevrijden en louteren. Tot aan Dan, betekent tot de laatste grens van Kanaän, dus tot de uiterste einden waarheen zij gevlucht waren. Dat Dan de laatste grenzen of de uiterste einden van Kanaän betekent, blijkt herhaaldelijk uit het Woord, zoals bij Samuël:

‘Om over te brengen het koninkrijk van het huis van Saul, en om op te richten de stoel van David over Israël en over Jehudah, van Dan tot Beerscheba’, (2 Samuël 3:10);

bij dezelfde:

‘Verzamelend zal gans Israël verzameld worden, van Dan tot Beerscheba’, (2 Samuël 17:11);

bij dezelfde:

‘David zei tot Joab: Trek om door alle stammen van Israël, van Dan tot Beerscheba’, (2 Samuël 24:2, 15). In het Boek der Koningen:

‘Jehudah en Israël woonden zeker, eenieder onder zijn wijnstok, en onder zijn vijgenboom, van Dan tot Beerscheba’, (1 Koningen 4:25). Hieruit blijkt dat Dan de laatste grens van Kanaän was. Tot waarheen hij de vijanden najoeg, die de goedheden en waarheden van de uiterlijke mens bestookten, maar daar Dan de grens van Kanaän was en dus binnen Kanaän lag, joeg hij hen, opdat zij ook daar niet zouden zijn, verder voort, namelijk tot Choba aan de linkerzijde van Damascus, zoals uit het volgende vers blijkt, en zo bracht hij de loutering tot stand. Door het land Kanaän wordt zoals reeds eerder is gezegd, in de heilige zin het rijk van de Heer aangeduid, dus het hemelse van de liefde of het goede, voornamelijk het goede bij de Heer.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl