Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 414

Napsal(a) Emanuel Swedenborg

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

414. Dat een tent bewonen het heilige van de liefde betekent, blijkt uit de betekenis van tenten in het Woord, zoals bij David:

‘Jehovah, wie zal verkeren in Uw tent, wie zal wonen op de berg van Uw heiligheid? Die oprecht wandelt en gerechtigheid werkt, en die in zijn hart de waarheid spreekt’, (Psalm 15:1, 2);

alwaar het wonen in de tent of op de berg der heiligheid beschreven wordt door de heilige dingen van de liefde, welke zijn oprecht wandelen en gerechtigheid doen.

Bij dezelfde:

‘Hun richtsnoer ging uit over de ganse aarde, en hun redenen aan het einde van de wereld; Hij heeft in dezelve een tent gesteld voor de zon’, (Psalm 19:5);

alwaar de zon voor de liefde staat.

Bij dezelfde:

‘Ik zal in Uw tent verkeren in eeuwigheden, ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene van Uw vleugelen’, (Psalm 61:5);

hier staat tent voor het hemelse, het verborgene van Uw vleugelen voor het geestelijke daaruit.

Bij Jesaja:

‘De troon is bevestigd door barmhartigheid, en op dezelve zit een in waarheid, in de tent van David, een, die oordeelt en het recht zoekt, en de gerechtigheid bespoedigt’, (Jesaja 16:5);

ook hier staat tent voor het heilige van de liefde, zoals is aangegeven door naar het recht oordelen en de gerechtigheid bespoedigen.

Bij dezelfde:

‘Schouwt Zion aan, de stad van ons vaststaand feest; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, een tent die niet verplaatst zal worden’, (Jesaja 33:20);

alwaar sprake is van het hemelse Jeruzalem.

Bij Jeremia:

‘Zo zei Jehovah: Ziet, Ik zal de gevangenis van de tenten van Jakob wenden, en Mij over zijn woningen ontfermen, en de stad zal herbouwd worden op haar heuvel’, (Jeremia 30:18);

de gevangenschappen van de tenten voor de verwoesting van de hemelse dingen, of van de heilige dingen van de liefde.

Bij Amos:

‘Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weer opbouwen en Ik zal haar scheuren dichten, en wat aan haar afgebroken is, weer oprichten, en zal ze bouwen als in de dagen van eeuwigheid’, (Amos 9:11);

alwaar hut ook voor het hemelse en de heilige dingen staat.

Bij Jeremia:

‘Verwoest is het ganse land, in haast zijn Mijn tenten verwoest, Mijn gordijnen in een ogenblik’, (Jeremia 4:20);

en elders:

‘Mijn tent is verwoest, en al Mijn banden zijn verscheurd, Mijn zonen zijn van Mij uitgegaan, en zij zijn er niet; er is niemand meer die Mijn tent uitspant, en Mijn gordijnen opricht’, (Jeremia 10:20);

alwaar de tent voor de hemelse dingen, de gordijnen en de banden voor de geestelijke dingen, die daaruit voortkomen, staan.

Bij dezelfde:

‘Zij zullen hun tenten en hun kudden nemen, hun gordijnen en al hun vaatwerk en kamelen voor zich wegnemen’, (Jeremia 49:29);

alwaar sprake is van Arabië en van de zonen van het oosten, die hen uitbeelden die het hemelse of heilige bezitten.

Bij dezelfde:

‘De Heer heeft Zijn grimmigheid in de tent van de dochter Zion uitgestort als een vuur’, (Klaagliederen 2:4);

voor de verwoesting van de hemelse of heilige dingen van het geloof. Dat de tent voor de hemelse en de heilige dingen van de liefde genomen wordt, vind hierin zijn oorzaak, dat de mensen vroeger de heilige eredienst in hun tenten hielden; toen zij echter de tenten door onheilige diensten begonnen te ontwijden, werd de tabernakel en later de tempel gebouwd; wat dan ook de tabernakel en later de tempel betekende, dat betekende ook de tenten. Een heilig mens werd daarom een tent genoemd, voorts een tabernakel, alsmede een tempel van de Heer. Dat tent, tabernakel en tempel hetzelfde betekenen, blijkt bij David:

‘Een ding heb ik van Jehovah begeerd, dat zal ik zoeken; dat ik al de dagen van mijn leven mocht wonen in het huis van Jehovah, om Jehovah in liefelijkheid te aanschouwen en te bezoeken ’s morgens in Zijn tempel, want Hij zal mij versterken in Zijn hut, ten dage van het kwade. Hij zal mij verbergen in het verborgene van Zijn tent; op een rotssteen zal Hij mij verhogen, en nu zal mijn hoofd verhoogd worden tegen mijn vijanden, die rondom mij zijn, en ik zal in Zijn tent offeranden met geschal’, (Psalm 27:4, 5, 6);

In de hoogste zin is de Heer naar Zijn menselijk wezen genomen, tent, tabernakel, tempel, vandaar werd ieder hemels mens, alsmede al het hemelse en heilige zo genoemd, en omdat de Oudste Kerk meer dan de volgende door de Heer werd bemind, en voorts omdat zij onder elkaar alleen of in familiekring leefden, en zo’n heilige eredienst in hun tenten hielden, daarom werden de tenten heiliger gehouden dan de tempel, die ontwijd werd; ter nagedachtenis werd daarom het Loofhuttenfeest, als men de oogst van het land binnengehaald had, ingesteld, zodat zij op dat feest zoals de Oudsten in hutten zouden wonen, (Leviticus 23:39-44; Deuteronomium 16:13; Hosea 12:10).

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl