Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 4234

Napsal(a) Emanuel Swedenborg

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

4234. Jakob ging tot zijn weg; dat dit de geleidelijke voortgang van het ware betekent, om verbonden te worden met het geestelijk en het hemels goede, staat vast uit de uitbeelding van Jakob, namelijk hier het ware van het natuurlijke. Wat Jakob uitbeeldde, werd eerder gezegd, namelijk het Natuurlijke van de Heer; en omdat daar waar historisch van Jakob sprake is, in de innerlijke zin over de Heer wordt gehandeld, hoe Hij Zijn Natuurlijke Goddelijk maakte, beeldde Jakob daarom eerst het ware daar uit en daarna het ware waaraan het zijdelings verwante goede, dat Laban was, werd toegevoegd; en nadat Hij dat had toegevoegd, beeldde Jakob een zodanig goede uit; maar een zodanig goede is niet het Goddelijk Goede in het Natuurlijke, maar dit goede is als het middel, waardoor Hij het Goddelijk Goede heeft kunnen opnemen; zo’n goede beeldde Jakob uit toen hij zich van Laban terugtrok, niettemin is dit goede in zich het ware, dat vandaar het vermogen heeft om zich te verbinden met het Goddelijk Goede in het natuurlijke. Een zodanig ware is het dat Jakob nu uitbeeldt. Het goede echter waarmee het verbonden zou worden, wordt door Ezau uitgebeeld, dat Ezau het Goddelijk Goede van het Goddelijk Natuurlijke van de Heer is, zie de nrs. 3300, 3302, 3494, 3504, 3527, 3576, 3599, 3669, 3677; over die verbinding zelf, namelijk van het Goddelijk Ware met het Goddelijk Goede van het Goddelijk Natuurlijke van de Heer wordt nu in de hoogste zin gehandeld; want nadat Jakob zich van Laban had teruggetrokken en tot de Jordaan was gekomen, dus bij de eerste intrede in het land Kanaän, vangt hij daarmee aan die verbinding uit te beelden, want het land Kanaän betekent in de innerlijke zin de hemel en in de hoogste zin het Goddelijk Menselijke van de Heer, nrs. 3038, 3705;

vandaar komt het, dat door die woorden ‘En Jakob ging tot zijn weg’ de geleidelijke voortgang van het ware wordt aangeduid, om verbonden te worden met het geestelijk en het hemels goede. Maar deze dingen zijn van dien aard, dat zij geenszins ten volle begrijpelijk uiteengezet kunnen worden; de oorzaak ervan is, dat de meest algemene dingen van deze zaak in de geleerde wereld, ook in de christelijke, onbekend zijn; want men weet nauwelijks wat het natuurlijke bij de mens is en wat het redelijke en dat deze geheel en al van elkaar onderscheiden zijn; en eveneens weet men nauwelijks wat het geestelijk ware is en wat het goede ervan is en dat ook deze ten zeerste onderscheiden zijn; en nog minder weet men dat het ware, wanneer de mens wordt wederverwekt, verbonden wordt met het goede, op onderscheiden wijze in het natuurlijke en op onderscheiden wijze in het redelijke en wel door ontelbare middelen; ja, het is zelfs niet eens bekend dat de Heer Zijn Menselijke Goddelijk heeft gemaakt overeenkomstig de orde volgens welke de Heer ook de mens wederverwekt; waar dus die meest algemene dingen onbekend zijn, kan het wel niet anders dan dat de dingen die daarover gezegd worden, duister verschijnen; niettemin moeten zij gezegd worden, omdat het Woord anders niet ontvouwd kan worden ten aanzien van de innerlijke zin; tenminste kan hieruit duidelijk zijn, wat en hoedanig de wijsheid van de engelen is, want de innerlijke zin van het Woord is voornamelijk voor de engelen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl