Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 3660

Napsal(a) Emanuel Swedenborg

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

3660. Dat de woorden ‘en hij zegende hem’ betekenen, dat het zo verbonden zou worden, blijkt uit de betekenis van gezegend worden, namelijk verbonden worden, waarover de nrs. 3504, 3514, 3530, 3565, 3584.

Dat Izaäk de vader nu Jakob de zoon zegent, hoewel deze met bedrog gekomen was en Ezau de zegen had afgenomen en Izaäk van deze daad had gegruwd – zoals duidelijk blijkt uit het voorafgaande hoofdstuk, de verzen 33-35 – komt omdat hij nu innerlijk gewaarwerd, dat het Jakobs nageslacht zou zijn dat het land Kanaän bezitten zou en niet Ezaus nageslacht; daarom werd de zegen door Izaäk bevestigd. Maar het bedrog waarvan Izaäk gruwde, betekende en voorspelde het bedrieglijke in deze natie ten aanzien van de uitbeeldende dingen, namelijk dat zij allesbehalve oprecht of van harte de Goddelijke of hemelse dingen van het rijk van de Heer zou uitbeelden, en dus geenszins zoals de Oude Kerk, maar slechts in het van het innerlijke gescheiden uiterlijke dingen en zelfs dat niet, omdat zij zo vaak in openlijke afgoderijen vervielen. Wat echter verstaan wordt onder het verbonden worden of de verbinding, die in de innerlijke zin door ‘gezegend worden’ wordt aangeduid, werd eerder gezegd, namelijk dat het natuurlijke ten aanzien van het goede en ten aanzien van het ware toegevoegd zou worden aan het redelijke, of wat hetzelfde is, de uiterlijke mens aan de innerlijke. Want opdat de Heer Zijn natuurlijke Goddelijk zou maken, moest Hij daarin zo’n goede en ware brengen, die overeenstemden met het goede en ware van het Goddelijk Redelijke; zonder overeenstemmende goedheden en waarheden is geen verbinding mogelijk. Er zijn ontelbare goedheden en waarheden van het natuurlijke of eigen aan de natuurlijke mens en wel dermate ontelbaar, dat de mens nauwelijks de meest algemene soorten ervan kan weten, hoewel het de mens, wanneer het natuurlijk goede en ware wordt genoemd, toeschijnt alsof het een enkelvoudig iets was; want het gezamenlijk natuurlijke en al wat daarin is, is niets anders. En omdat dit zo is, kan het duidelijk zijn, dat er goedheden en waarheden van het natuurlijke zijn, waarin goedheden en waarheden van het redelijke kunnen zijn en dat er goedheden en waarheden van het natuurlijke zijn, waarin geen goedheden en waarheden van het redelijke kunnen zijn; dus, dat er goedheden en waarheden van het natuurlijke zijn, die toegevoegd kunnen worden aan de goedheden en waarheden van het redelijke door middel van overeenstemming; hierover wordt in dit hoofdstuk en in het volgende gehandeld. Deze goedheden en waarheden te weten en ze onderling te onderscheiden en verder de hoedanigheid ervan te zien en dus hoe zij geschikt zijn om verbonden te worden, is de mens niet goed mogelijk, zolang hij niet denkt vanuit het meer innerlijke of uit een verlichting door het licht van de hemel, want dan komen hem dergelijke dingen zowel duister als onaangenaam voor; maar toch zijn dergelijke dingen aangepast aan het bevattingsvermogen en het verstand van de engelen en zelfs aan de bevatting van de geesten; want de zorgen voor wereldse, lichamelijke en aardse zaken verstoren hun gedachten niet als eerder toen zij als mensen in de wereld leefden. Engelen en geesten zijn in de bekoring van het inzicht en in de gelukzaligheid van de wijsheid, wanneer zij dergelijke dingen vanuit de innerlijke zin van het Woord bezitten; want dan verschijnt het Goddelijke blinkend, aangezien in de hoogste zin gehandeld wordt over de Heer en in de uitbeeldende zin over de Kerk en de wederverwekking; vandaar zijn zij in de Goddelijke sfeer van de Heer en in die van Zijn einddoelen en nutsbetrachtingen.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl