Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 2547

Napsal(a) Emanuel Swedenborg

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

2547. Dat de woorden ‘dat gij over mij en over mijn koninkrijk een grote zonde gebracht hebt’ betekenen, dat dus de leer van het geloof en alle leerstellige dingen in gevaar zouden zijn, blijkt uit de betekenis van Abimelech, die hier ‘mij’ is, namelijk de leer van het geloof; en uit de betekenis van het koninkrijk, namelijk het ware van de leer of leerstellige. Dat het koninkrijk in de innerlijke zin de waarheden van de leer betekent en in de tegenovergestelde zin de valsheden van de leer, blijkt uit het Woord, zoals bij Jeremia:

‘Hij is de Formeerder van alle dingen en de roede van Zijn erfenis, Jehovah Zebaoth is Zijn naam; gij zijt Mij een voorhamer, krijgswapenen en in u zal Ik natiën verstrooien en in u zal Ik koninkrijken verderven’, (Jeremia 51:19, 20) waar gehandeld wordt over de Heer en het is duidelijk, dat Hij geen natiën zal verstrooien, noch koninkrijken verderven, maar de dingen die door natiën en koninkrijken worden aangeduid, namelijk de boosheden en valsheden van de leer.

Bij Ezechiël:

‘Ziet, Ik zal de zonen Israëls halen uit het midden van de natiën, waarheen zij getogen zijn, en zal ze vergaderen van rondom en brengen hen in hun land; Ik zal ze maken tot een enkele natie in het land, op de bergen Israëls en zij zullen allen tezamen een enige koning tot koning hebben, en zij zullen niet meer tot twee natiën zijn, noch voortaan meer in twee koninkrijken verdeeld worden’, (Ezechiël 37:21, 22);

Israël staat voor de geestelijke Kerk, de natie voor het goede van die Kerk of leer; dat de natiën de goedheden zijn, zie men in de nrs. 1259, 1260, 1416, 1849; het koninkrijk staat voor de waarheden ervan. Het blijkt duidelijk dat door natiën en koninkrijken iets anders dan natiën en koninkrijken wordt aangeduid, want er wordt van de zonen Israëls gezegd, dat zij vergaderd moeten worden en gebracht in het land, terwijl zij, toen zij verspreid waren onder de natiën, tot de natiën waren overgegaan.

Bij Jesaja:

‘Ik zal Egypte tegen Egypte verwarren en zij zullen strijden, de man tegen zijn broeder, en de man tegen zijn metgezel, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk’, (Jesaja 19:2) waar Egypte staat voor de redenering uit wetenschappelijkheden over de waarheden van het geloof, nrs. 1164, 1165, 1186;

de stad voor het leerstellige, hier het ketterse, nrs. 402, 2268, 2450; het koninkrijk voor het valse van het leerstellige, vandaar wil ‘stad tegen stad en koninkrijk tegen koninkrijk’ zeggen, dat de ketterijen en valsheden onder elkaar zullen strijden; evenzo als wat wordt aangeduid door wat de Heer over de voleinding der eeuw gesproken heeft bij Mattheüs:

‘Natie zal tegen natie opstaan, koninkrijk tegen koninkrijk’, (Mattheüs 24:7) hetgeen wil zeggen: boosheden tegen boosheden en valsheden tegen valsheden. Geen andere betekenis heeft ook dat, wat Daniël profeteerde over de vier koninkrijken, (Daniël 2:37–46; 7:17 tot einde) en over de koninkrijken van Medië en Perzië, (Daniël 8:20 tot einde) en over de koninkrijken van de koning van het zuiden en van de koning van het noorden, (Daniël hoofdstuk 11) en hetgeen Johannes in de Openbaring ook over koningen en koninkrijken profeteerde; en onder koninkrijken worden daar alleen de staten van de Kerk verstaan ten aanzien van de waarheden en valsheden. De monarchale staten en die van de koninkrijken van de aarde in de zin van de letter, zijn in de innerlijke zin de staten van de Kerk en van het rijk van de Heer, in welke zin niets anders dan geestelijke en hemelse dingen zijn, want het Woord van de Heer is in zichzelf beschouwd niets anders dan geestelijk en hemels; maar opdat het door elk mens gelezen en begrepen zal worden, worden de dingen die van de hemel zijn, vertolkt door dergelijke dingen zoals op aarde zijn.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl