Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus # 9407

Napsal(a) Emanuel Swedenborg

Prostudujte si tuto pasáž

  
/ 10837  
  

9407. Zoals een werk van saffier; dat dit betekent daar het doorschijnende, uit de innerlijke waarheden en alle dingen uit de Heer, staat vast uit de betekenis van het werk van saffier, namelijk het hoedanige van de letterlijke zin van het Woord, wanneer daarin de innerlijke zin wordt ontwaard, dus wanneer het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer, zodanig als het in de hemel is, dóórschijnt.

Het Woord is immers het Goddelijk Ware voortgaande uit de Heer, dat in zijn oorsprong Goddelijk is en bij de voortgang door de hemelen in de binnenste hemel, hemels is, in de tweede of middelste hemel geestelijk en in de eerste of laatste geestelijk natuurlijk is en in de wereld natuurlijk en wereldlijk is; zodanig is het in de zin van de letter die voor de mens is; daaruit blijkt, dat deze zin, die de laatste in de orde is, in zich de geestelijke en de hemelse zin bevat en het binnenst het Goddelijk Zelf; en aangezien deze zinnen in de laatste of letterlijke zin zijn bevat en aan degenen verschijnen die het Woord geestelijk vatten, wordt die daarom uitgebeeld door het werk van saffier, dat de stralen van het hemelse licht doorlaat of doet doorschijnen.

Om enig idee van die doorschijnendheid te geven, kan de menselijke spraak als voorbeeld dienen; die is in haar eerste oorsprong het doel dat de mens door de spraak wil manifesteren; dit doel is zijn liefde, want wat de mens liefheeft dit heeft hij ten doel; uit die liefde vloeit het denken van de mens en tenslotte zijn spraak; dat dit zo is, kan eenieder die juist bespiegelt, weten en gewaarworden; dat het doel het eerste van de spraak is, staat vast uit de algemene regel, dat aan elk inzicht een doel in is en dat er zonder doel geen inzicht is; en dat het denken het tweede van de spraak is, dat uit dat eerste voortvloeit; want spreken zonder denken en denken zonder doel, kan niemand.

Dat daaruit de spraak van de woorden volgt en dat deze laatste is, dat eigenlijk de spraak wordt genoemd, is bekend.

Omdat dit zo is, let de mens die op de spraak van een ander let, niet op de uitdrukkingen of de woorden van de spraak, maar op de zin daaruit die is van het denken van degene die spreekt; en wie wijs is, let op het doel ter wille waarvan de ander zo uit zijn denken sprak, dat wil zeggen, op wat hij beoogt en wat hij liefheeft.

Deze drie dingen vertonen zich in de spraak van de mens, aan welke dingen de spraak van de woorden als laatste vlak van dienst is.

Uit deze vergelijking kan men een idee hebben ten aanzien van het Woord in de letter; op dit immers wordt niet anders gelet en het wordt niet anders gewaargeworden in de hemel dan zoals gebruikelijk is met het denken van de mens dat aan de dag treedt door de spraak van de woorden en in de binnenste hemel, dan zoals gebruikelijk met de bedoeling of het doel; maar het verschil is, dat de zin van de letter van het Woord, wanneer dit door de mens wordt gelezen, niet wordt gehoord of ontwaard in de hemel, maar alleen de innerlijke zin, aangezien in de hemel slechts het geestelijke en het hemelse van het Woord wordt doorvat, niet echter het natuurlijke ervan; zo gaat de ene zin over in de andere, omdat zij overeenstemmen en het Woord in louter overeenstemmingen is geschreven.

Daaruit blijkt, wat er, wanneer over het Woord wordt gehandeld, wordt verstaan onder het doorschijnende, dat wordt aangeduid met het werk van saffier.

Maar degene die niet verstandelijk kan denken, dat wil zeggen, los van de stoffelijke zaken, kan deze dingen niet vatten, zelfs niet dat er een andere zin in het Woord kan bestaan, dan die welke in de letter uitkomt; indien hem wordt gezegd dat er een geestelijke zin in is, die van het ware is en daarin een hemelse zin die van het goede is en dat deze zinnen doorschijnen uit de letterlijke zin, zal hij zich eerst verbazen en daarna het verwerpen als van geen waarde en het tenslotte bespotten.

Dat er heden ten dage zulke mensen zijn in de christelijke wereld, vooral de ontwikkelden van de wereld, is door levende ondervinding getoond; en verder dat degenen die tegen dat ware redeneren, zich voor wijzer achten en uitgeven dan de anderen die dat bevestigen, terwijl toch de ontwikkeling in de vroegste tijden die de gouden en de zilveren werden genoemd daarin heeft bestaan, zo te spreken en zo te schrijven, dat op de letterlijke zin niet anders werd gelet dan opdat daaruit de verborgen wijsheid doorscheen.

Dit kan ook duidelijk vaststaan uit de oudste boeken, ook bij de heidenen en eveneens uit overblijfselen in hun talen; hun voornaamste wetenschap immers was de wetenschap van de overeenstemmingen en de wetenschap van de uitbeeldingen, welke wetenschappen heden ten dage als verloren worden beschouwd.

Dat onder de voeten van de Heer zoals een werk van saffier verscheen en dat dit de doorschijnendheid van het Woord in de zin van de letter betekent, komt omdat de steen in het algemeen het ware betekent en de kostbare steen het ware doorschijnend uit het Goddelijke van de Heer; dat de steen in het algemeen het ware betekent zie de nrs. 643, 1298, 3720, 3769, 3771, 3773, 3789, 3798, 6426, 8609, 8940-8942; en de kostbare steen, het ware doorschijnend uit het Goddelijke van de Heer, dit werd aangeduid met de twaalf kostbare stenen in de borstlap van Aharon, die de Urim en de Thumim werden genoemd, nrs. 3862, 6335, 6640; eender bij Ezechiël: ‘Vol van wijsheid en volmaakt van schoonheid, in Eden, de tuin Gods zijt gij geweest; alle kostbare steen was uw deksel: robijn, topaas, diamant, turkoois, onyx en jaspis, saffier, smaragd, beryl en goud; het werk van uw trommels en van uw fluiten in u, ten dage als gij geschapen waart, waren zij bereid; gij waart volmaakt in uw wegen, ten dage als gij geschapen waart’, (Ezechiël 28:12,13,15); daar wordt over Tyrus gehandeld, waarmee de Kerk wordt aangeduid ten aanzien van de innerlijke erkentenissen van het ware en het goede, nr. 1201; het inzicht en de wijsheid van haar zodanig als die geweest was in haar kindertijd of eerste leeftijd, wordt beschreven met die kostbare stenen; ten dage als gij geschapen waart, betekent de eerste staat, toen zij waren wederverwekt, de schepping immers in het Woord is de wederverwekking of de nieuwe schepping van de mens, nrs. 16, 88.

Iets eenders wordt met de kostbare stenen [edelstenen] aangeduid bij Johannes: ‘De fundamenten van de muur van de stad met alle kostbare steen versierd, het eerste fundament was jaspis, het tweede saffier, het derde chalcedon, het vierde smaragd, het vijfde onyx, het zesde sardius, het zevende chrysoliet, het achtste beril, het negende topaas, het tiende chrysopraas, het elfde hyacint, het twaalfde amethist’, (Openbaring 21:19,20); daar wordt gehandeld over het heilige Jeruzalem neerdalende uit de hemel, waaronder de nieuwe Kerk bij de natiën wordt verstaan, nadat de huidige die in onze Europese wereld is, is verwoest; de kostbare stenen die de fundamenten zijn, zijn de Goddelijke waarheden die doorschijnen in het laatste van de orde.

Het Goddelijk Ware dat doorschijnt in het laatste van de orde, namelijk het Woord in de letterlijke zin, wordt vooral met de saffier aangeduid, zoals bij Jesaja: ‘Gij verdrukte en door wervelwinden voortgedrevene, die ook geen vertroosting hebt verkregen; zie, Ik zal uw stenen met spiesglans schikken en uw fundamenten in de saffieren leggen’, (Jesaja 54:11); daar wordt eveneens gehandeld over de Kerk die op de vorige zal volgen, die wordt verstaan onder de verlatene die meer zonen zal hebben dan de getrouwde, vers 1; de stenen schikken voor de waarheden van de Kerk, de fundamenten in saffieren voor de doorschijnende waarheden in laatsten.

Iets eenders wordt met de saffier aangeduid bij Jeremia: ‘Haar nazireeërs waren witter dan sneeuw, zij waren blanker dan melk, de beenderen waren roder dan robijnen, hun polijsting was saffier’, (Klaagliederen 4:7); de Nazireeërs betekenden in de uitbeeldende zin de Heer ten aanzien van het Goddelijk Natuurlijke, nrs. 3301, 6437, vandaar eveneens het Goddelijk Ware dat voortgaat uit Hem in laatsten, namelijk het Woord in de zin van de letter; de hoofdharen immers, die hier onder de Nazireeërs worden verstaan en waarvan wordt gezegd dat zij witter dan sneeuw en blanker dan melk zijn, betekent het ware in laatsten, nrs. 3301, 5247, 5570; van de witheid en de blankheid wordt gesproken met betrekking tot het ware, nrs. 3301, 5319; de beenderen die rood waren, zijn de wetenschappelijke waarheden, die de laatste dingen zijn en de overige dingen als knechten van dienst zijn, nrs. 6592, 8005; van het rode wordt gesproken met betrekking tot het goede van de liefde dat in de waarheden is, nr. 3300; daaruit blijkt dat de saffier het ware is in laatsten uit de doorschijnende innerlijke waarheden.

Bij Ezechiël: ‘Boven het uitspansel dat boven het hoofd van de cherubim was, als het ware de gedaante van een saffiersteen, de gelijkenis van een troon en op de gelijkenis van de troon als het ware de gedaante van een Mens, daarop zittende’, (Ezechiël 1:26; 10:1)’ de cherubim zijn de bewaking en de voorzienigheid van de Heer, opdat er tot Hem geen toegang zal zijn dan alleen door het goede, nr. 9277.

De troon waarop de gedaante van een Mens was, is het Goddelijk Ware van de Heer, nrs. 5313, 6397, 9039.

Daaruit blijkt, dat de saffiersteen het ware is, dóórschijnend vanuit de innerlijke waarheden, namelijk de steen het ware en de saffier de doorschijnendheid.

Dat alle dingen van het Woord doorschijnend zijn uit de Heer, komt omdat het Goddelijk Ware dat uit de Heer is, het enige is waaruit alle dingen zijn; dat wat immers het eerste is, dit is in de volgende en de afgeleide het enige, aangezien zij daaruit zijn en bestaan; en het Goddelijk Ware is de Heer; daarom wordt er ook in de hoogste zin van het Woord alleen over de Heer gehandeld, over Zijn Liefde, Voorzienigheid, Zijn Rijk in de hemel en op aarde, vooral over de verheerlijking van Zijn Menselijke.

Dat het Goddelijk Ware de Heer Zelf is, blijkt hieruit dat al wat voortgaat uit iemand, diegene zelf is, zoals dat wat voortgaat uit de mens als hij spreekt of handelt, vanuit zijn wil en verstand is; en de wil en het verstand maken het leven van de mens, dus de mens zelf; de mens immers is geen mens vanwege de vorm van het aangezicht en van het lichaam, maar krachtens het verstand van het ware en de wil van het goede; daaruit kan vaststaan, dat wat voortgaat uit de Heer, de Heer is; dat dit het Goddelijk Ware is, is in het voorgaande meermalen getoond.

Maar degene die de verborgenheden van de hemel niet weet, kan geloven, dat het met het Goddelijk Ware dat uit de Heer voortgaat, niet anders is gesteld, dan zoals met de spraak die voortgaat uit de mens; maar het is niet een spraak, maar het Goddelijke dat de hemelen vervult, zoals het licht en de warmte uit de zon de wereld vervult; dit kan worden toegelicht door de sferen die voortgaan uit de engelen in de hemel, nrs. 1048, 1053, 1316, 1504-1520, 1695, 2401, 4464, 5179, 6206, 7454, 6598-6613, 8063, 8630, 8794, 8797 en dat deze sferen zijn van het ware van het geloof en van het goede van de liefde uit de Heer, zie in die plaatsen waar dit wordt getoond.

De Goddelijke Sfeer echter, die voortgaat uit de Heer, die het Goddelijk Ware wordt genoemd, is universeel en zij vervult, als gezegd, de algehele hemel en maakt het al van het leven daar; het verschijnt daar voor de ogen zoals een Licht, dat niet slechts het gezicht verlicht, maar ook het gemoed; het is hetzelfde licht, dat bij de mens het verstand maakt.

Dit wordt verstaan bij Johannes: ‘In Hetzelve was het leven en het leven was het licht der mensen; het was het ware licht dat verlicht elk mens komende in de wereld en de wereld is door Hetzelve gemaakt’, (Johannes 1:4,9,10); daar wordt gehandeld over het Goddelijk Ware, dat het Woord wordt genoemd en dat het Goddelijk Ware of het Woord de Heer Zelf is.

Dat Licht dat het Goddelijk Ware is dat voortgaat uit de Heer, werd door de Ouden beschreven met stralende cirkels van gouden kleur rondom het hoofd en het lichaam van God uitgebeeld als Mens, want de Ouden hadden God niet anders doorvat dan onder de menselijke vorm.

Wanneer de mens in het goede is en vanuit het goede in waarheden, dan wordt hij verheven in dat Goddelijk Licht en volgens de hoeveelheid en de hoedanigheid van dat goede in een innerlijker Licht; vandaar heeft hij een algemene verlichting, waarin hij uit de Heer ziet, ontelbare waarheden, die hij doorvat uit het goede; en dan wordt hij door de Heer daartoe geleid om die dingen te ontwaren en van die zaken doordrenkt te worden die met hem overeenkomen en dit ten aanzien van de meest afzonderlijke dingen in volgorde, naar gelang het voor zijn eeuwig leven bevorderlijk is.

Gezegd wordt ten aanzien van de meest afzonderlijke dingen, aangezien de universele voorzienigheid van de Heer universeel is omdat zij in de meest afzonderlijke dingen is, want de afzonderlijke dingen tezamen genomen worden het universele genoemd, nrs. 1919, 6159, 6338, 6482, 6483, 8864, 8865.

  
/ 10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl