来自斯威登堡的著作

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus#4285

学习本章节

  
/10837  
  

4285. En hij zei tot hem: Wat is uw naam; en hij zei: Jakob; dat dit het hoedanige van het goede uit het ware betekent, staat vast uit de betekenis van de naam, te weten het hoedanige, waarover de nrs. 144, 145, 1754, 1896, 2009, 2724, 3006;

en uit de uitbeelding van Jakob, namelijk het goede van het ware, waarover eerder in nr. 4273.

  
/10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

来自斯威登堡的著作

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus#6499

学习本章节

  
/10837  
  

6499. En Jozef viel op de aangezichten zijns vaders; dat dit de invloeiing van het innerlijke in de aandoening van het goede betekent, staat vast uit de betekenis van vallen op de aangezichten van iemand, namelijk de invloeiing; uit de uitbeelding van Jozef, namelijk het innerlijke, waarover de nrs. 5805, 5826, 5827, 5869, 5877, 6177, 6224;

uit de betekenis van het aangezicht, namelijk de aandoening, nrs. 4796, 4797, 5102;

en uit de uitbeelding van Israël, die hier de vader is en het geestelijk goede of het goede van het ware, nrs. 3654, 4598, 5801, 5803, 5806, 5812, 5817, 5819, 5826, 5833; daaruit blijkt dat met Jozef viel op de aangezichten zijns vaders, de invloeiing van het innerlijke in de aandoening van het geestelijk goede wordt aangeduid. Dat de invloeiing van het innerlijke in de aandoening van het geestelijk goede wordt aangeduid, komt omdat hier in de innerlijke zin wordt gehandeld over de geestelijke Kerk, namelijk dat zij uit de Heer werd ingesteld; met Israël wordt immers het goede van het ware of het geestelijk goede aangeduid en dat goede maakt de geestelijke Kerk; daarom wordt ook met Israël die Kerk aangeduid, nrs. 4286, 6426. Opdat dit goede zal bestaan, moet er een invloeiing zijn uit het Innerlijk Hemelse, dat door Jozef wordt uitgebeeld, want zonder invloeiing daaruit is dat goede het goede niet, omdat het van geen aandoening is. In wat volgt wordt in de innerlijke zin ook in voortzetting gehandeld over de instelling van die Kerk, nr. 6497.

Dat die Kerk met de nu gestorven en aanstonds te begraven Israël wordt beschreven, komt omdat in de innerlijke zin met de dood niet de dood wordt aangeduid, noch met de begrafenis een begrafenis, maar met de dood het nieuwe leven, nrs. 3498, 3505, 4618, 4621, 6036 en met de begrafenis de wederverwekking, nrs. 2916, 2917, 5551.

  
/10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl

来自斯威登堡的著作

 

Hemelse Verborgenheden in Genesis en Exodus#145

学习本章节

  
/10837  
  

145. Ook in het Woord duidt de naam het wezen van de zaak aan, en ‘zien en namen noemen’, weten van welke aard; zoals bij Jesaja:

‘En Ik zal u geven de schatten der duisternis en de rijkdommen der verborgen plaatsen, opdat gij weet, dat Ik, Jehovah, het ben, die u bij uw naam riep, de God van Israël. Ter wille van mijn knecht Jakob en van Israël, mijn uitverkorene, riep Ik u bij uw naam, gaf u een erenaam, hoewel gij Mij niet kende’, (Jesaja 45:3, 4);

waar met naam roepen en noemen wordt aangeduid het vooruit weten van welke aard hij is. En ook bij Jesaja:

‘Volken zullen uw heil zien, alle koningen uw heerlijkheid en men zal u noemen met een nieuwe naam, die de mond van Jehovah zal bepalen’, (Jesaja 62:2);

waarmee gezegd is dat hij een ander zal worden, zoals men kan zien aan wat voorafgaat en wat volgt. Weer bij Jesaja:

‘Maar nu, zo zegt Jehovah, uw Schepper, o Jakob, en uw Formeerder, o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn’, (Jesaja 43:1);

dat wil zeggen, Hij heeft geweten van welke aard hij was. Eveneens bij Jesaja:

‘Heft uw ogen naar omhoog en ziet: wie heeft dit alles geschapen? Hij, die het heer daarvan in grote getale uitleidt en elk daarvan bij name roept door de grootheid zijner sterkte en omdat Hij geweldig van kracht is; er blijft niet één achter’, (Jesaja 40:26);

dat wil zeggen: Hij kent allen. In de Openbaring:

‘Doch gij hebt weinig namen te Sardes, die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn. Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en voor zijn engelen’, (Openbaring 3:4, 5);

en ook:

‘En allen, die op de aarde wonen, zullen het (beest); aanbidden, ieder, wiens naam niet geschreven is in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is, sedert de grondlegging der wereld’, (Openbaring 13:8). Onder namen worden op al deze plaatsen helemaal geen namen bedoeld, maar van welke aard zij zijn. Zo wordt ook in de hemel nooit iemands naam geweten, maar men weet van welke aard hij is.

  
/10837  
  

Nederlandse vertaling door Henk Weevers. Digitale publicatie Swedenborg Boekhuis, van 2012 t/m 2021 op www.swedenborg.nl