圣经文本

 

Genesis第7章

学习

   

1 Daarna zeide de HEERE tot Noach: Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht.

2 Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee, dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje.

3 Ook van het gevogelte des hemels zeven en zeven, het mannetje en het wijfje, om zaad levend te houden op de ganse aarde.

4 Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen, en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb.

5 En Noach deed, naar al wat de HEERE hem geboden had.

6 Noach nu was zeshonderd jaren oud, als de vloed der wateren op de aarde was.

7 Zo ging Noach, en zijn zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren des vloeds.

8 Van het reine vee, en van het vee, dat niet rein was, en van het gevogelte, en al wat op den aardbodem kruipt,

9 Kwamen er twee en twee tot Noach in de ark, het mannetje en het wijfje, gelijk als God Noach geboden had.

10 En het geschiedde na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de aarde waren.

11 In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, op dezen zelfden dag zijn alle fonteinen des groten afgronds opengebroken, en de sluizen des hemels geopend.

12 En een plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten.

13 Even op dienzelfden dag ging Noach, en Sem, en Cham, en Jafeth, Noachs zonen, desgelijks ook Noachs huisvrouw, en de drie vrouwen zijner zonen met hem in de ark;

14 Zij, en al het gedierte naar zijn aard, en al het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard, en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogeltjes van allerlei vleugel.

15 En van alle vlees, waarin een geest des levens was, kwamen er twee en twee tot Noach in de ark.

16 En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van alle vlees, gelijk als hem God bevolen had. En de HEERE sloot achter hem toe.

17 En die vloed was veertig dagen op de aarde, en de wateren vermeerderden, en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde.

18 En de wateren namen de overhand, en vermeerderden zeer op de aarde; en de ark ging op de wateren.

19 En de wateren namen gans zeer de overhand op de aarde, zodat alle hoge bergen, die onder den ganse hemel zijn, bedekt werden.

20 Vijftien ellen omhoog namen de wateren de overhand, en de bergen werden bedekt.

21 En alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte, en van het vee, en van het wild gedierte, en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens.

22 Al wat een adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven.

23 Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens aan tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was.

24 En de wateren hadden de overhand boven de aarde, honderd en vijftig dagen.

   

来自斯威登堡的著作

 

Arcana Coelestia#775

学习本章节

  
/10837  
  

775. Since there are genera and species to all things, that is to say, to spiritual goods as well as to natural goods, and also to derivative sensory and bodily goods, 'according to its kind' 1 is said of each one. The genera of spiritual goods are so many, and the genera of spiritual truths are in like manner so many, that they cannot possibly be counted up, still less the species making up the genera. In heaven all celestial and spiritual goods and truths are so divided into their own genera, and these in turn into their own species, that the least significant of them is distinct from all the rest. And they are so countless that specific differences may be called unending. These considerations show how impoverished, and almost non-existent, human wisdom is, in that it hardly knows of the existence of spiritual good and truth, let alone what these may be.

[2] It is from celestial and spiritual goods, and truths springing from these, that natural goods and truths come into being and pass down. For no natural good or truth ever exists which has not come into being from spiritual good, and this in turn from celestial good, and which is not kept in being from these same sources. If the spiritual were to withdraw from the natural, the natural would not be anything. With regard to the origin of all things, every single thing comes from the Lord. From Him comes the celestial; by way of the celestial from Him the spiritual comes into being; by way of the spiritual comes the natural; by way of the natural comes that which constitutes the body and the senses. And just as these come into being from the Lord in this way, so in the same way they are kept in being, for as is well known, being kept in being is constant coming into being. People who assume that things arise and come into being in any other way, as those do who worship nature and trace the origin of things back to that, are governed by assumptions so dismal that the delusions of wild animals roaming the forest can be said to contain far more sanity. There are many such persons who seem to themselves to excel everybody else in wisdom.

脚注:

1. or its species

  
/10837  
  

Thanks to the Swedenborg Society for the permission to use this translation.